Een brief aan de zusters van Margaretha Geertsema van 15 juli 1873

Een brief aan de zusters van Margaretha Geertsema van 15 juli 1873
Dr. L.H.Bruins.
(Hogelandster 31-08-1994)

Margaretha Geertsema had iets heel bijzonders beleefd en daarom schreef ze een lange brief aan haar zusters Hillegonda Hermanna en Fenna Geertruida. Ze was namelijk met de stalhouder Jn Pieter Bell en zes dames uit Eenrum naar Veenklooster geweest. Het heette in feite een bezoek aan Fogelsanghstate maar dat werd gewoonlijk afgedaan als een bezoek aan Veenklooster. Het landgoed was toen bezit in baron van Heemstra. In 1873 leefde men onder totaal andere omstandigheden dan nu. Er waren nog geen auto’s en veel minder wegen. In mijn jonge jaren ben ik nog eens met een tijtuig vanuit ’t Ruigezand naar Veenhuizen geweest en veel was toen nog als in 1873. Zo was er nog de oude man omdat hij de apostel Paulus was.
Jan Pieter Bell was de vader van Jan en Lupke Pell, die lang in Leens hebben gewoond op de boerderij aan de Schaapweg die thans bewoond wordt door de familie Koning-Hoeksema.
De brief van Fenna Geertruida is bewaard door diens kleindochter mevrouw A. Boon-Elema, die mij een afschrift heeft verstrekt. Haar vader Garmt Kornelis Elema was een nazaat van Jacob Hendriks die in 1811 de naam Elema aannam omdat zijn vader landbouwer was op Elens. De nazaten van diens broer Pieter Hendriks noemden zich om dezelfde reden Elenga.
 Eerst ging de tocht naar Mensingeweer, waar ze bij de tol moesten stoppen: vervolgens reden ze over de wierde Groot Maarslag en Schouwerzijl naar Roodehaan, dat toen nog en open verbinding stond met de zee (afgesloten in 1877). Dus konden ze niet over Zoutkamp reizen. Ook konden ze niet over Electra. Die brug kwam pas in 1906 tot stand, evenals de brug bij Roodehaan.  In die tijd werd er weinig gereisd. De briefschrijfster merkt dan ook op dat drie van de zes dames ‘waren nooit over ’t water  (het Reitdiep) gekomen. Nu ’t ging uitmuntend, we kwamen goed en wel aan ‘d overkant.’ Verder ging de reis over Saaksum naar Oldehove. Vervolgens reden ze naar Niehove, dat toen nog niet buiten het verkeer lag en waar de schrijfster opmerkte dat ds. Johan Willinge er verstandig aan had gedaan Niehove voor Eenrum te verruilen. In Eenrum volgde Ds. Willinge Ds. Johannes Philippus Riedel op. Na van 1866 tot 1969 te Niehove te hebben gestaan stond Ds. Willinge van 1869 tot zijn dood in 1905 aan het hoofd van de Hervormde Gemeente te Eenrum. Diens zoon Jan was jarenlang secretaris van de gemeente Eenrum. In de brief wordt ook Ds. Bernard Riedel genoemd. Hij was een zoon van bovengenoemde Ds.Riedel, die in Obergum had gepreekt, maar daar niet was beroepen. Na Niehove ging de tocht naar Kommerzijl en daarna naar Pieterzijl. Na het passeren van de provinciegrens bereikten ze Burum. Daarna gingen ze naar Kollum, waar ze uitspanden om het fraaie dorp te bekijken. Ze bewonderden onder meer het in 1829 gebouwde en in 1968 afgebroken landhuis Oostenstein van de heer Hesse.
Daarna reden ze over Oudwoude naar Veenklooster, waar ze uitspanden in het eerste het beste logement. Ze werden verwezen naar de tuinman van de baron en kregen daar het meisje Triensje ter begeleiding mee. Ze bekeken de tuin van de baron die bestond uit veel hoogten en laagten en een hertenkamp met elf herten, waar ze erg verrukt van waren. Een van de hoogten was zo hoog dat ze de omliggende dorpen konden zien liggen. Er ging juist een trein voorbij, wat voor een van de dames ook iets nieuws was. Het kasteel zelf mochten ze alleen van buiten bekijken. Wel zagen ze dat het buitengewoon fraai was. Fogelensanghstate is thans een uithof van het Fries museum.
Tenslotte moesten ze hun  namen in een boek schrijven en daarin vonden ze ook de namen van een aantal kennissen. Intussen werd het later en sommige dames raakten vermoeid.
Voor een snelle terugtocht wilden ze de Friese Straatweg nemen, maar helaas was de weg tussen Visvliet en Grijpskerk gestremd. Daarom moesten ze terug over Burum, Pieterzijl en kwamen in Niezijl weer op de Friese Straatweg, die zij volgden tot Zuidhorn.
Toen namen ze de Spanjaardsdijk die door de aanleg van het Van Starkenboghkanaal in tweeën is gesplitst en zo kwamen ze in Den Ham. Maar inmiddels werd het later. Pas om half twaalf bereikten ze weer Roodehaan en om twaalf uur waren ze thuis, waar een ongeruste familie hen opwachtte. Ze waren ’s morgens  om half zes vertrokken en dus ruim 18 uren onderweg. Margaretha eindigt haar brief met: ‘Nu ik ben ’t schrijven goed zat. Na groeten van ons allen ook aan de familie, noem ik mij U(w) zuster.’  Margaretha