Inpoldering van de Lauwerszee

Inpoldering van de Lauwerszee
(Hogelandster 20-12-2000, 27-12-2000, 03-01-2001)
Lezing van toen: Drie afleveringen over de inpoldering van de Lauwerszee. Het is de weergave  van een lezing die de toenmalige Leenster tandarts F.Klaasen in  1959 hield voor zijn medeleden van de Historische Kring Leens. De al dan niet inpoldering van de Lauwerszee was eind jaren vijftig begin zestig ‘hot item’, zowel in Groningen als Friesland. Aan plannen en visies geen gebrek. Uiteindelijk is het besluit tot inpoldering gevallen. De ‘invulling’van het nieuwe Lauwersmeergebied is eveneens tot stand gekomen. Zijn de ideeën van de heer Klaasen en zijn tijdgenoten gerealiseerd.

De inpoldering van de Lauwerszee is een onderdeel van de afsluiting van de gehele Waddenkust en voor dat men de problemen bespreekt die samenhangen met de afsluiting van de Lauwerszee moet men toch eigenlijk de balans opmaken van het gehele Waddenzeeprobleem. Dit gebied heeft vele plannenmakers aangetrokken – de archieven van de betreffende instanties kunnen het bewijs leveren – en het is altijd geëindigd in een mislukking. Dat de Friese Wadden hiering de rest verre overtreffen – getuige de dijk naar Ameland – ligt misschien in de lijn van de Friese natuur.

In vroegere eeuwen heeft Simon Stevin reeds een plan uitgewerkt om de Wadden in te polderen en in 1849 heeft Z. van Diggelen hoofdingenieur van de Rijkswaterstaat een plan uitgewerkt bestaande uit 400 bladzijden, tot drooglegging van de Zuiderzee, waarbij en passant de Wadden worden ingedijkt.  Momenteel, nu men over het natuurlijk gebeuren van  het Waddengebied reeds veel weet, is de situatie echter zo dat een afgerond ontwikkelingsplan voor een grote kunstmatige ingreep, die een drooglegging nu eenmaal is, nu en in de toekomst geen kans meer bestaat. Bovendien is het een open vraag of landaanwinning alleen de doelmatigste ontwikkelingsmogelijkheid is: men denke aan visserijbelangen, de mogelijkheid om zoetwaterbekkens te scheppen, de verzanding van de doorvoerhaven van Den Helder, die zou kunnen optreden als de machtige Texelstroom in capaciteit zou afnemen.

Om de mogelijkheden te bespreken die uit het moderne Waddenonderzoek naar voren zijn gekomen kan men de Wadden het best verdelen in de oostelijke en de westelijke Wadden. De scheidingslijn in vrij willekeurig van de westkust  van Ameland naar de Zwarte Haan van de  Friese kust. Beide gebieden hebben een sterk verschillend karakter.

De oostelijke Wadden zijn betrekkelijk smal (ongeveer 10 km) en zij  voor de heersen zuidwesten  winden beschermd door een kuststrook, terwijl de geulen en zeegaten een geringe capaciteit hebben. De westelijke Wadden liggen op een lengte-as van de heersen winden terwijl de afstanden groter zijn (20 a 25 kilometer) en de zeegaten zijn veel machtiger. De oostelijke Wadden zijn veel geschikter voor de productieve slibhuishouding, omdat zij rustiger en ondiep zijn, terwijl bij der westelijke Wadden van enige slibafzetting geen sprake meer is.

De oostelijke Wadden kan men weer verdelen in:
1. De Groninger Wadden
2. Het Lauwermeergebied
3. De Friese Wadden.

Sinds eeuwen werd langs Waddenkust in Groningen de opslibbing bevorderd, door het Wad, als het op natuurlijke wijze tot een hoogte van 0.30 – 0,50 meter beneden hoog water was gekomen te begreppelen. Nog in 1938 werd op deze wijze verkregen Wadopslibbing ingepolderd, namelijk de Linthorst Homanpolder.

Het greppelsysteem is door de sociaal-economische ontwikkeling een min of meer natuurlijk dood gestorven. Wat is namelijk het geval: Vroeger hadden de landbouwers/inpolderaard een vaste kern van arbeiders die een lage beloning genoten. Deze arbeiders bleven ook ’s winters in dienst en deze slappe tijd werd productief gemaakt met greppelen op het Was.

Nu echter de lonen van de landarbeiders aanmerkelijk zijn verhoogd en de sociale zorg voor hen centraal wordt geregeld kan de boer bedrijfstechnische gezien beter overgaan tot mechanisatie van het bedrijf en tot ontslag van de arbeiders in de slappe tijd. Landaanwinning met behulp van de greppelmethode is voor de boer niet meer interessant. Bovendien was men gevorderd tot dat punt in het Wad dat natuurlijke opslibbing praktisch niet meer plaatsvond. Het lag natuurlijk in de lijn van de ontwikkeling dat de Staat hier ingreep en de landaanwinning ter hand nam, tevens ook om de structurele en de seizoenswerkeloosheid te bestrijden. Daarnaast had men hoge verwachtingen van een methode ontwikkeld in Sleeswijk Holstein waar men vakken van 400 bij 400 meter omgaf met rijsdammen om ze de opslibbing te bevorderen. Bovendien kon men deze methode toepassen bij percelen die 60 cm lager gelegen waren dan bij de greppelmethode.

Gaat men echter na, welke kosten verbonden zijn om de gehele Waddenbodem tot kwelderhoogte te werken, dan komt men tot een onaanvaardbaar bedrag per hectare kwelder. Als dus de werkloosheidsbestrijding of een ander motief geen rol speelt, is dus ook de tweede (Sleeswijk-Holstein-methode) economisch niet verantwoord. Hiermee zou voor de landaanwinning het doodvonnis zijn gevallen omdat vroeger de indijking van de gehele Wadden werd afgewezen omdat het grootste deel bestaat uit zandgrond welke voor de landbouw onbruikbaar was.

Nu hebben de onderzoekingen van professor Zuur aangetoond dat bij flinke bemesting en infiltratie van zoet water de productiviteit van magere zandgrasland even hoog is als van goed kleigrasland. Dit is een hoopgevend geluid en naar aanleiding hiervan heeft men de waterbouwkundige kant van een landaanwinning op de Wadden in groot verband wel onder het oog gezien.

Als men de Groninger Wadden zou indijken zou een gebied vrijkomen van ongeveer 33.000 hectare (waarvan 25.000 hectare land). Het geheel zou natuurlijk moeten worden ingedijkt. Hierbij is een onprettige omstandigheid dat kleileem of geschikte klei waarschijnlijk niet in voldoende mate beschikbaar is en dat men zijn toevlucht moet nemen tot betonconstructies.

De invloed die de bedijking op de buitengronden zou hebben wordt in het algemeen als niet groot aangenomen. Ook voor de invloed op het oude land behoeft men niet te vrezen omdat de oude polders meestal een zeer dikke kleidikte hebben en dat men tevens met de regeling van de waterhuishouding de grondwaterspiegel wel in de macht heeft.

Wat de waterhuishouding betreft van de in te dijken zandachtige gedeelten van het Wad heeft men gedacht aan het plaatsen van 8200 hectare aan zoetwaterbekkens.

De economische kant van de inpoldering is dat de kosten per hectare 15.000 gulden zullen bedragen. Dit bedrag is hoog. De vraag of het verantwoord zal zijn om het Groninger Wad in te polderen werd in Den Haag zo beantwoord: dat deze plannen wel het bestuderen waard zijn, maar dat ons land in het zuid-westen ook reeds een grote taak wacht.

In Groningen wateren het waterschap Hunsingo en Westerkwartier en daartussen ingeklemd het waterschap Reitdiep uit op de Lauwerszee.
Het noordwesten van Drenthe dat via het Peizerdiep en het Eelderdiep – Koningskanaal – Aduarderdiep ook op de Lauwerszee uitwatert is geen waterschap.

Omdat de afwatering hier vrij slecht is bestaan er plannen in Noord-Drenthe het Waterschap Noordenveld in te richten. De afwatering van de provincie Groningen is ongunstig omdat het laagste gedeelte in het midden ligt en de randen hoger zijn. In Friesland is  de verhouding beter zodat de afstroomuren van Friesland meer zijn dan die van Groningen.

Voor het Friese Wad zijn geen plannen in groot verband terwijl dit voor de westelijke Wadden  wel het geval is. Hier echter zijn de moeilijkheden vergeleken met het Groninger Wad veel groter! Wat betreft de inpoldering van de Lauwerszee kunnen we zeggen dat de situatie hier gunstig is.

In de eerste plaats beschikt men hier wel over een voldoende hoeveelheid klei en keileem voor de dijken en in de tweede plaats is het plan gekoppeld aan een noodzakelijke verbetering van de afwatering van een gedeelte van Groningen, Friesland en Drenthe. Verder zou de kustlijn verkort worden met 20 km.

Ook voor de drooglegging van de Lauwerszee zijn er vele plannen geweest. Zo hadden bijvoorbeeld in 1847 F.Groet en daarna nog Geerlings uit Haarlem die als redders in de nood uit Holland stoutmoedig, om niet te zeggen: roekeloos kwamen opdagen, om de Lauwerszee door indamming van Schiermonnikoog oost aan Groningen, west aan Friesland droog te maken en te ontginnen.
Meer serieuze plannen had men omstreeks 1900. De commissie die de zaak toen onderzocht kwam in 1904 tot de conclusie dat de gronden in de Lauwerszee daarvoor niet rijp waren. (Men kende toen nog niet de infiltratiemethode met zoet water waardoor men magere zandgronden productief kan maken.)

In 1910 besliste daarom de minister dat de inpoldering geen doorgang zou hebben en dat Groningen bij Lammerburen en Friesland bij Tacozijl een gemaal zou krijgen. Het gemaal Electra kwam tot verbazing van velen niet in Zoutkamp. De opzet hiervan was dat men hoopte de vaargeul van Zoutkamp tot het Wad zo lang mogelijk op de noodzakelijke diepte te houden.

Toen in de laatste jaren van de inpoldering van de Lauwerszee tot de mogelijkheden begon te behoren, hebben het bestuur van de provincie evenals vele verenigingen en stichtingen reeds hun best gedaan zoveel mogelijk voorbereidend werk te verrichten. Vooral de Stichting Noord-Groningen heeft zeer belangrijk werk verricht, zelfs de Leeuwarder Courant geeft het  toe. De geestelijke vader ervan is meester van Weerden.

Om u een beeld te geve van de werkzaamheden van deze stichting zal ik een aantal rapporten met u bespreken.
A. De commissie voor landaanwinningsaangelegenheden uit de Stichting Noord-Groningen gevraagd haar mening te geven over het beheer en onderhoud van de te leggen zeedijkrapport het volgende aan de Gedeputeerde Staten.

  1. Verslag van de door het College van Gedeputeerde Staen der provincie Groningen belegde overeenkomst te Ulrum in hotel Neptunus op maandag 1 augustus 1955. Spreker is ingenieur P.Stelling, directeur, hoofdingenieur van de Provinciale Waterstaat. Hij zegt onder meer: Het Peil van het boezem meer is het Reitdiepspeil, dus de sluizen in Zoutkamp kunnen altijd open zijn. Met de eigenaren van de limitatie contracten moet een redelijke overeenkomst komen. Stuwen in Nederrijn en Lek zullen moeten zorgen voor een grotere toevoer van zoet water naar de IJssel. Het boezemwater in de Lauwersee biedt namelijk te weinig mogelijkheden tot reservering van water. Vervuiling van het binnenwater door de industrie te Hoogkerk zal moeten worden bestreden door het leggen van de rioolreiniging naar Groningen.
  2. Interim rapport van de Stichting Noord-Groningen aan het College van Gedeputeerde Staten over de recreatie in de in te polderen gebieden. Her bestuur acht het projecteren van ruime recreatiegebieden van groot belang. Noord-Friesland is arm aan bossen en in Noord-Groningen ontbreken de bossen geheel. Er is dus een grote behoefte aan goede en gemakkelijk te bespreken recreatiegebieden! Naar het oordeel van de commissie moet het Groninger deel + 1000 hectare voor bosbeplanting worden bestemd. Ofschoon economische waarde van bosbouw in Groningen niet al te hoog wordt aangeslagen, mag men deze factor niet verwaarlozen.
    Het klimaat van Noord-Groningen is een vrij bar klimaat en een behoorlijk bos zou dit klimaat milder kunnen maken. Een hoge aanplant langs boezemmeer en Afsluitdijk is aanbevelingswaardig mede om onderbreking in het polderlandschap. Om het te stichten dorp in het Groningse gedeelte tot een levensvattend centrum te maken is de aanleg van een jachthaven met aanlegsteigers en meerpalen zeker aan te bevelen. Door de grootte van het boezemmeer ( 2000 hectare) moet men een behoorlijke golfslag verwachten. Reden om één of meer eilandjes in het meer op te werpen. Deze eilandjes zullen de intimiteit van het geheel vergroten en één ervan kan bestemd worden als broedplaats voor de watervogels. Ook een natuurbad, zonnebadstrand,jeugdherberg en kampeerruimte zijn van het allergrootste belang. Verder is het naar het oordeel van de commissie van primair belang dat de recreatiegebieden via goede wegen gemakkelijk bereikbaar zijn voor Noord-Groningen, Noord-Friesland en de stad Groningen (en de Duitsers?). De twee hoofdwegen te weten de provinciale weg tussen Winsum en Vierhuizen verbeterd behoort te worden, en de provinciale weg via Aduard, de Haan etc. die losgezien van de inpoldering reeds onvoldoende is. Speciaal ook het traject Electra-Ewer is een voortdurend gevaar voor de badende jeugd. Bovendien dient in aanmerking genomen dat Electra met zijn reeds bestaand natuurbad als uitvaartplaats voor de zeilsport op het Reitdiep, de vaargeul en boezemmeer betekenis kan krijgen.
  3. Rapport betreffende het projecteren van een nieuw kerndorp.
    Voordelen: Een florissant dorp zal de bewoonbaarheid van de polder en de recreatiegelegenheden daarin zeer ten goede komen. Zonder een dorpscentrum zal er van de nieuwe polder moeilijk een stimulerende werking op het oude gebied kunnen uitgaan. Het provinciaal bestuur heeft gedacht aan een dorp van zo’n 500 inwoners, terwijl 1000 personen elders verspreid zullen wonen; dus ongeveer 1600 inwoners op 2000 hectare ergo 0,8 per hectare. De gemeente Ulrum heeft 1,3; Warffum 0,8, Usquer 0,7 en Uithuizermeeden 1.0. Aan de hand van deze cijfers zou men dan kunnen zeggen dat wat de bevolkingsdichtheid betreft niet aan de hoge kant zit en dat deze 1600 mensen wel een dorp zullen kunnen vormen. De geografische afstand is zonder dorp moeilijk te overbruggen. Dit geldt speciaal voor het westelijk gedeelte dat op ongeveer 8 km zal komen te liggen van Anjum (via Afsluitdijk of via Vierhuizen) Ofschoon hedendaagse verkeersmogelijkheden in grote mate tegemoet kunnen komen aan de voorziening van dagelijkse gebruiksgoederen leert de ervaring dat de relatie tussen deze tussen deze bewoners en het dorp zwakker wordt naarmate de afstand toeneemt. Bij afstanden groter dan 5 km gaat de binding met het dorp bijna altijd geheel verloren. Ook de sociale afstand tussen het oude en het nieuwe land kan dan een kerndorp vragen. De demografische samenstelling immers is verschillend. In het nieuwe gebied zullen de jongere leeftijdsklassen overheersen, een zekere mate van pioniersbezieling zal daar misschien een solidariteit bevorderen tegenover het oude land. Ook de grootte der bedrijven zal een rol spelen. In het oude gebied landbouwbedrijven van tussen 50 en 100 hectare en in het nieuwe denkelijk gemengde bedrijven van ongeveer 16 hectare. Een behoorlijk recreatiegebied in de Groningerpolder zal de streek aanmerkelijk aantrekkelijker maken en het dorp veel meer levensvatbaarheid geven. Omgekeerd zal het dorp de recreatie ten goede komen: sterke goede recratiemogelijkheden zijn praktisch onbestaanbaar zonder een nabijgelegen dorp. De watersport, de wandelsport, kortom alle vormen van toerisme zullen een centrum vragen met botenverhuur, restaurants, badinrichting etc. Voor de verre toekomst zal men ook rekening moeten houden met meer statische recreatiegangers, dus vor pensiongelegenheid.

Nadelen:
In de tegenwoordige tijd hebben kleine dorpen geen levensvatbaarheid meer. Een dorp in de nieuwe polder staat of valt met het feit of het een geslaagd recreatiecentrum is. De afstand van Ulrum naar het nieuwe dorp  zou iets meer zijn dan de afstand van Ulrum naar de Westpolder, welk laatste gebied vanuit Ulrum nu goed wordt bevoorraad. Bovendien zou een schoolbus de afstand verkorten. De vraag is of het bouwen van bijvoorbeeld een school en verenigingsgebouw zonder dorp zoals in Canada en Zweden geschiedt geen oplossing is. Van groot belang is ook de kolonisatiemethode: naar de mening van de commissie zal men de methode van Zuiderzeebevolking moeten toepassen. Om een zo homogeen mogelijke volksgemeenschap te krijgen zou men de nieuwe polder moeten bevolken uit het nabijgelegen land. Bovendien zou men veehouders uit de centrale Weidestreek, Westerwolde en zuidelijk-Westerkwartier hier kunnen aantrekken. Indeling bij de gemeente Ulrum zal de houding van het oude land zeer bevorderen. Bij het bepalen van het bevolkingscijfer zal men zich niet op het oude land moeten baseren. De bestaande dorpen in Noord-Groningen hebben veel renteniers. Deze ontbreken in de nieuwe polder.
Bovendien zullen de kleine bedrijven meestal gezinsbedrijven zijn die weinig arbeiders vragen, dus zal men weinig arbeiders aantreffen. Men moet voor vergelijkingsmateriaal naar Wieringermeer en de Noordoostpolder. De Wieringermeer heeft 0.5 man per hectare terwijl de Noordoostpolder 0,8 man per hectare heeft. Ook dit percentage ligt momenteel lager. Het dorp Bant dat op ongeveer 3200 ha ligt bestaat thans ongeveer 7 jaar en telt 396 inwoners. Wanneer een dorp geen levenvatbaarheid heeft, bestaat het gevaar voor het aantrekken van a-sociale elementen.

Conclusie:
Het bestuur komt tot de slotsom dat een dorp 2 km westelijk van Vierhuizen het beste is. Vierhuizen moet worden gesaneerd, dus afgebroken, dan krijgt men niet de toestand als in de Noordoostpolder, waar de nieuwe polderdorpen niet tot ontwikkeling komen door concurrentie van zogenaamde dode plaatsjes als Vollenhove en Blokzijl.

Wegenstelsel
De hoofdweg van Ulrum naar de Afsluitdijk is op vele kaarten ten noorden van de bestaande weg Ulrum-Vierhuizen geprojecteerd. Hiertegen moet geprotesteerd worden. Immers zullen hierdoor landbouwbedrijven in tweeën geknipt worden en andere door verkaveling volkomen worden vernield. Een veel betere oplossing zou zijn om de voormalige spoorbaan tot Ulrum te nemen en dan de oorspronkelijke weg Ulrum – Vierhuizen verbeteren. Hiermee zijn de omringende landbouwbedrijven gediend en de kosten zijn aanmerkelijk lager.
Hiermee heb een aantal gevallen behandeld, waarom de activiteit van de Stichting Noord-Groningen duidelijk naar voren treedt. Het laatste nieuws over de inpoldering is van 1956. Latere berichten ten minste officiële, zijn schaars en wijzen jammer genoeg in de richting van uitstel. Alles staat dus nog in het teken van de voorbereiding en het is natuurlijk van groot belang dat hier in het noorden zoveel mogelijk pressie op Den Haag wordt uitgeoefend anders bestaat tot uitstel grote kans, dat door het uitvoeren van het Deltaplan zuidwest en wat daarbij aansluit. Dat het noodzakelijk is dat Groningen, Friesland en Drenthe zoveel mogelijk één lijn trekken en eventuele geschilpunten op redelijke wijze regelen is een stelling die ieder redelijk denkend noordeling ten volle zal onderschrijven. Dat men er aan de Friese kan ook wel anders overdenkt bewijzen de artikelen in de Leeuwarder Courant die in haar nummer van 24 oktober 1953 de vraag stelde: Waar loopt de grens? En geeft meteen het antwoord hierop, namelijk dat praktisch de gehele droogvallende  Lauwerszee bij Friesland behoort  en dat alleen een stukje bij Zoutkamp bij Groningen komt. Het is ook logische dat dit nieuwe land bestuurlijk bij één provincie behoort (in dit geval dus Friesland) gezien de talloze maatregelen op sociaal en economisch gebied. Tot zo ver de Leeuwarder Courant.
Tegen de bewering kwam H.D.Louwes in het geweer en hij schreef hiertegen het artikel ‘De indijking van de Lauwerszee.’  Hierin valt hij de historische opvattingen in de Leeuwarder Courant aan en zegt zo ongeveer dat de vaargeul de grens moet zijn. Als tweede vraagstuk werpt hij de kolonialisatie op. Immers als zij ingedijkt is zal de Lauwerzee-werken ook bevolkt moeten worden. De vraag is nu of dit gebied op dezelfde wijze bevolkt moet worden als de Noordoostpolder, of dat men een bevolking moet kiezen die naar aard en wezen bij een van de provincies aansluit. Naar de mening van Louwes is deze kwestie vooral voor de provincie Friesland van groot belang. Immers Friesland stelt grote prijs op het behoud van zijn eigen aard, cultuur,taal en provinciaal leven. Er moet echter worden vastgesteld dat het Friese cultuurgebied betrekkelijk klein is zowel naar oppervlakte als naar inwonersaantal, terwijl steunpunten in sterk verwante cultuurgebieden in de naaste omgeving praktisch helemaal ontbreken.
Wanneer wij er nu van uitgaan dat de provincie Friesland een recht heeft op ontwikkeling van het haar eigene dan moet er logische een beleid worden gevolgd waarbij geen gebieden aan Friesland worden toegevoegd met een in wezen  vreemde bevolking maar dat gebieden die bij Friesland komen ook door Friezen worden bevolkt. De provincie Groningen beleeft haar eigen aard op een veel minder uitgesproken wijze, terwijl de bevolking ook al zeer gemengd is. De toekomst van het eigene is praktisch geheel verweven met de omliggende gebieden, daarom  kan de provincie Groningen de opneming van een andere bevolkingsgroep veel gemakkelijker verwerken dan de provincie Friesland dit kan doen.
De conclusie van het betoog is dat de provincies Friesland en Groningen enige integere historici opdracht zouden geven op grond van de historie de grenslijn  vast te stellen. Verder dat als de polder aan één provincie zou moeten worden toegewezen dat dit Groningen zou moeten zijn. Zijn opstel, zegt H.D.Louwes, wil niet anders zijn als een bijdrage over de Lauwerszee. Hij hoopt dan ook dat dit gesprek in beide provincies in de publieke opinie, op wetenschappelijke niveaus en bij de provinciebesturen op gang mag komen. Het verdere verloop van deze affaire kan men lezen in het Fries Dagblad, wanneer dit de inpoldering van de Lauwerszee bespreekt. Na eerst te hebben vastgesteld dat Groningen al eens geprobeerd heeft  Schiermonnikoog te krijgen stelt het dat haar rechten moeten worden geëerbiedigd. Maar bij zulke kwesties in de naaste familie komen vaak ongewenste sentimenten om de hoek kijken die een kwestie als deze kunnen benadelen. Naar aanleiding van een beschouwing  in de Leeuwarder Courant kwam de heer H.D.Louwes in dat blad op voor de Groningse belangen. Later in een redevoering in de stad Groningen kwam hij hierop terug en riep zijn medeburgers op hun belangen voor te staan en te verdedigen.
In een Fries weekblad hebben een aantal jongeren hierop fel gereageerd en helaas niet op een zakelijke en verstandige wijze. Met voorbijzien van alle proporties zijn ze zich te buiten gegaan aan een veel te persoonlijke kritiek zonder goed acht te geven op de bedoelingen van de heer Louwes. Zouden deze uitingen ernstig genomen zijn dan zou de Friese zaak, die  de schrijvers bedoelden te dienen ernstige schade toegebracht zijn. Daarna zegt het blad het met de heer Louwes eens te zijn ( en de heer Louwes met hem) dat historische rechten moeten worden geëerbiedigd en de grens een min of meer natuurlijk verloop moet hebben, dus de tegenwoordige vaargeul. Precies een jaar na het eerste artikel van de Leeuwarder Courant kon men over de kwestie op 4 november 1954 lezen. De Gedeputeerden van Friesland hadden namelijk aan D.M.O. van Buytenes, rijksarchivaris, opdracht gegeven om uit te werken waar de definitieve grens in de polder moest lopen. Deze kwam tot de conclusie dat de oude Lauwerszee moest worden gevoerd. Dat wil zeggen dat de grens oostelijk van de vaargeul komt te liggen. Het blad (Leeuwarder Courant) neemt de mening van Buytenes over en doet dus afstand van de gehele polder en geeft verder een uitgebreid verslag van het proces in 1551 te Brussel waarbij Groningen trachtte Schiermonnikoog te krijgen (zelfs de opdrachten die de Groningers hun onderhandelaren meegaven worden vermeld.) Tegen de conclusie van Buytenes kwam de archivaris van de provincie Groningen D. Formsma op: die geloofde dat het betoog zichzelf tegensprak terwijl ook D.Kloppenburg te Grijpskerk als geboren Fries, de grenslijn van Buytenes een willekeurige noemt. Ook de afdeling Leens van de Groninger Maatschappij van Landbouw bemoeide zich met de zaak. Zij benoemden een commissie waarin zitting hadden Ages, Ottevanger, L.J. Westerhuis. L.W. Boelens, meester van Weerden, G.Beukema en H.Westers. Deze commissie kwam tot dezelfde slotsom als Louwes om de tegenwoordige landgrens te trekken (ter hoogte van Vierhuizen) tot hij de vaargeul bereikt, en vervolgens deze vaargeul volgen tot Oostmahorn. De heer van Weerden heeft geloof ik het verslag opgesteld, zo dat men het plezier kan lezen (dat was in 1956). Een treffend verschil ziet men hierdoor gedemonstreerd. In Friesland geeft het bestuur opdracht aan van Buytenes om de aangelegenheid te bestuderen. Te Groningen doen de belanghebbenden ( en belangstellenden) het zelf.
In  1958 kwam in de Groningse Volksalmanak een artikel van doctor G.Overdiep dat handelt over de grens tussen Friesland en Groningen in de Wadden en in de Lauwerszee. Hij vermeldt dat in 1759 de grens op de vaste wal is vastgelegd, zodat van de volgende vijg gegevens moet worden uitgegaan.
1. de landgrens staat vast.
2. het water van de Lauwers stroomt westelijk door het Friese gat in zee
3. Schiermonnikoog is steeds een Fries eiland geweest.
4. het  zeegat oostelijk vanaf Simonsplaat en oostelijk van Schiermonnikoog heet ook Lauwers, de oostelijke tak en van Zuidoost Lauwers.
5. door het zeegat de Lauwers stroom geen druppel van de Lauwers.

Geen schrijver hetzij Fries hetzij Groninger is er volgens Overdiep in geslaagd deze vijf punten te verenigen in een sluitend betoog. Dit is ook niet te verwonderen want zo gauw dit probeert neemt men aan dat het Waddengebied een statisch geheel is. Maar hoe kan men spreken van historische grenzen als het gebied waarvoor deze grenzen gelden steeds aan verandering onderhevig is. Wie dit alles in groot verband wil zien, moet de snelle veranderingen in het Waddengebied en de daarin zichtbare grote lijn tot basis in zijn betoog maken. Het gebied van de Wadden met inbegrip van de eilanden en de Lauwerszee is in een voortdurende beweging. De richting van deze beweging is van west naar oost. Als gemiddelde verplaatsing van die beweging kan men veilig ongeveer 3 km per eeuw aannemen. Uit vele kaarten kan men afleiden dat in vroegere eeuwen dezelfde oostwaartse beweging heeft bestaan. Als men nu bijvoorbeeld ongeveer 1200 aanneemt als het jaartal dat de Lauwerszee zijn grootste uitbreiding had, dan is in de zeven eeuwen een verplaatsing opgetreden van 7 x 3 – circa 20 kilometer, Als men nu het zeegat de Lauwerd twintig km naar het westen verplaatst komt hij in het tegenwoordige Friese Gat te liggen. Hieruit volgt dat oorspronkelijk het zeegat de Lauwers in het verlengde van de rivier lag. De conclusie is wel duidelijk. Door de voortdurende beweging in het Waddengebied bestaat daar geen historisch overgeleverde grens tussen Groningen en Friesland, iedere regeling is volkomen willekeurig. Tot zo ver G.Overdiep in 1958. Tot slot van dit grensgeschil wil ik een conclusie aanhalen uit een rapport dat niet bestemd is voor publicatie. Hierin staat te lezen: In de Lauwerszee is geen vastgestelde grens bekend. De beide colleges van Gedeputeerde Staten hebben verklaard het in beginsel eens te zijn over een toekomstige grens langs de as van de uitwateringsgeul van Zuidkamp naar Oostmahorn. Hierdoor wordt een logische natuurlijke grens gevormd. Het rapport is van 30 november 1956. Met de inpoldering van de Lauwerszee hangen nog enige problemen samen: één hiervan is de toekomst van Zoukamp. De bestaansmogelijkheden van de visserij zullen min of meer verdwijnen en vissers zullen schadeloos gesteld moeten worden. Het gemeentebestuur van Ulrum heeft reeds een rapport opgesteld waaruit blijkt dat Zoutkamp 38 vissersschepen bezit, 29 normale en 9 kleinere die alleen op de Lauwerszee vissen. De bemanning bestaat uit ongeveer 83 personen, waarvan 46 eigenaar zijn. Als nevenbedrijven heeft men 5 garnalendrogerijen, 1 pellerij en 1 doppendrogerij en gritfabrieken. De pellerij wordt ook als huisindustrie bedreven en geeft werk aan ongeveer 300 personen. In 1953 was het bedrag van de gezamenlijke aanvoer aan de vishal 500.000 gulden. Zoutkamp heeft ook zes schelpenzuigers. De investeringen in de schepen bedragen 1.000.000 gulden. De investering in de nevenbedrijven 1.500.000 gulden. Samen 2.500.000 gulden. Het is redelijk dat vooraf bij de wet wordt bepaald hoe en in hoeverre de vissers moeten worden schadeloos gesteld. Een ander probleem dat naar voren bij het vestigen van receatiemogelijkheden in de nieuwe polder is de houding die het gemeentebestuur van Ulrum zal aannemen in verband met de op zondag geldende algehele zondagsrust. Het staat wel vast dat als de algehele zondagsrust wordt ingevoerd er van de ontwikkeling van een recreatiecentrum niets komt. Gaasterland in Friesland is hiervan het levend – om niet te zeggen-  het dode voorbeeld.
Tot slot zou ik nog willen zeggen dat Verhildersum in Leens zich er voortreffelijk voor zou lenen om een Waddenmuseum te worden. Zou ik, de voorzitter van de Historische Vereniging aan mogen raden nu al pogingen in het werk te stellen, zodat men later niet de kans loopt, zoals in de Noordoostpolder dat het museum in de Polder komt. (Schokland) Bovendien doet men in Dokkum ook  reeds moeite in dezelfde richting. Als voorbeeld zou het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen, het Noord-Friese museum in Hussum en het slot ‘Morgenstern’ aan de Wezermond kunnen dienen.

Wanneer de Lauwerszee is ontstaan weet men niet. Wel neemt men aan dat het ongeveer 1000 de grootste lengte heeft bereikt en de grootste breedte ongeveer 1200. De naam Lauwerszee is in zoverre eigenaardig dat een rivier haast nooit zijn nooit zijn naam aan de zee waarin hij uitmondt geeft.