De leerlooierij van de gebroeders Bouwkamp te Warfhuizen

De leerlooierij van gebroeders Bouwkamp te Warfhuizen
F.J.Klaassen. 
(Hogelandster: 22-10-1960)

In de hedendaagse wereld heeft het woord industrie een magische betekenis; de industrialisatie van Nederland heeft gedurende de laatste decennia een ongekend vluchtgenomen.
Voor de Marnestreek valt echter een omgekeerde ontwikkeling vast te stellen. Hier ligt het hoogtepunt van industriële ontplooiing enige tientallen jaren achter ons. Toen had men een vlasfabriek en een zuivelfabriek in Leens, een stricartonfabriek in Ulrum e.a., doch die zijn nu verdwenen. De plaatselijke overheid heeft niets gedaan om deze industrieën  voor de streek te behouden, gevangen als zij was in de oude economische opvatting van het vrije spel van de maatschappelijke krachten.
 Ook alle leerlooierijen zijn verdwenen; de laatsten behoorde toe aan de gebroeders Bouwkamp te Warfhuizen. Zoals alle leerlooierijen in deze omgeving was ook het bedrijf te Warfhuizen voortgekomen uit een schoenmakerij. De grootvader en naamgenoot van de thans nog te Warfhuizen wonende heer Jacob Bouwkamp was schoenmaker, zijn vader leerlooier.
 Iedere schoenmaker had vroeger in zijn tuin een looierskuip voor het vervaardigen van zoolleer. Soms ging een schoenmaker enige andere schoenmakers van zoolleer voorzien. Zo konden de looierijen van Paagman in Kloosterburen en van Luidens in Eenrum ontstaan en ook die van Luidens in Vierhuizen, de overgrootvader van de heer J.Bouwkamp.
Het maken van bovenleer voor een schoen was veel moeilijker; dit werd leertouwen genoemd. Een bedrijf hiervan was vroeger gevestigd in Onderdendam.
Achteraf kan men moeilijk nagaan waarom de plaatselijke leerlooierijen zijn verdwenen. Het was hoofdzakelijk om de drie volgende  redenen:
1. Te dure inkoop van de huiden.
2. De opkomst van het grootbedrijf met zijn nieuwe werkwijzen.
3. De opkomst van rubber als materiaal voor laarzen en schoenen.
Vroeger kocht men hier algemeen uit Brits-Indië afkomstige huiden, die via Hamburg geïmporteerd werden. De importeur verkocht deze persoonlijk, terwijl hij in de vigilante langs zijn afnemers reisde. Deze zgn. Dacca-huiden (Dacca is een plaats in Indië) waren veel te duur, zodat – om het met de woorden van de heer Bouwkamp te zeggen – iemand de Dacca-huiden verwerkte, weinig heeft verdiend.
 De heer J.Bouwkamp, de laatste leerlooier uit deze buurt, zag dit in en hij ging de bakens verzetten. Hij ging over op de inkoop van Java-huiden, die in Amsterdam werden ingevoerd. De inkoop van deze huiden had plaats had plaats via een makelaar, bij wie men op de koopmansbeurs in kon schrijven op een partij, in een veem opgeslagen huiden. Ook kon men inschrijven – op aflading-  dan had men te Amsterdam alleen een beschrijving van de huiden, terwijl deze nog op Java waren of onderweg naar Amsterdam. In deze gevallen sprak men wel van “Schwimmende Bedingungen’. Door deze omschakeling, dus door een goed vakmanschap aan een goed koopmanschap te paren kon de familie Bouwkamp de looierij lonend houden.
Door de opkomst van het grootbedrijf met zijn nieuwe werkwijzen werd de strijd om het bestaan echter steeds moeilijker. Door nieuwe chemische looimethoden werd een grote tijdsbesparing verkregen. Een bepaalde bewerking, die in Warfhuizen bijna een jaar duurde werd bekort tot twee dagen. Toen daarbij de rubberproductie voor schoen en laars ingang vond en de vraag naar leer hierdoor afnam, besloten de gebroeders in 1980 het bedrijf te sluiten. Hun procedé is speciaal gericht geweest op het vervaardigen van zeelaarzen. Jarenlang was de firma Plaat te Groningen hun afnemer. Ook leverden zij schaatsgarnituren aan de fa. Dijkstra in Heerenveen.
De laatste looier uit deze streken, Jacob Bouwkamp woont nog steeds in Warfhuizen.  Hij kan nog prachtig vertellen van de tijd, toen zijn bedrijf floreerde. Hij bezit nog een drietal huiden, die heeft hij toegezegd aan het Ommelander Museum.