2007 BALTHASAR BEKKER EN MEYBOOMS, markante Marnepredikanten – Bauke van Keulen

Inleiding
Hornhuizen, gelegen in het hoge Groninger noorden, behoorde volgens de Groninger hoogleraar Petrus Hofstede de Groot tot ‘het verlichtste stukje gronds van ons vaderland’, een waarneming die overeenstemt met mijn historische Marnenotities. Deze notities omvatten o.a. het leven en werken van markante ‘verlichte’ predikanten, die in Warfhuizen en Hornhuizen stonden … en in Amsterdam een heftige tegenstand ondervonden: Balthasar Bekker en Louis Suson Pedro Meyboom. Zij waren allebei predikant en catecheet.
De gemeente Warfhuizen werd van 1646 tot 1675 geleid door dominee Henricus Becker, die zijn zoon Balthasar zelf onderwees en door hem, na diens studie, twee jaar als adjunct werd bijgestaan.
En later, van 1840 tot 1844, stond in Hornhuizen-Kloosterburen predikant L.S.P. Meyboom, wiens zoon Hajo Uden, daar in 1842 geboren, eveneens een bekend theoloog zou worden.
Op zoek naar Bekker en de Meybooms zullen wij in de Marne ook andere predikanten ontmoeten, namelijk Diest Lorgion, Reitsma en, in Warfhuizen, Wormnest, daarna in Amsterdam confessionelen, die het belijdend karakter der kerk wensten, Wormser en Groen van Prinsterer.
Balthasar Bekker Kan een predikant ‘de kat de bel aanbinden’? Zo overpeinsde ik bij het lezen over de predikant Louis Suson Pedro Meyboom, die als onafhankelijk denker de polemiek niet schuwde, zoals de ‘Meyboom-quaestie’ ons zal leren. De kat de bel aanbinden, dat is een onderneming wagen, waarbij groot gevaar is dat de waaghals gesnapt en gestraft wordt; in het algemeen een zaak aanpakken. Dat is bij Meyboom van toepassing. Hij lijkt daarmee volgens mij op de 17de-eeuwse predikant Balthasar Bekker, schrijver van het geruchtmakende boek De betoverde weereld (1691-1693) – in mijn woorden is de strekking daarvan dat de wereld niet betoverd is doorheksen, maar door bijgeloof . De betoverde weereld werd gelezen in de Marne, was althans in het bezit van de verlichte landbouwer Marten Aedsges (Teenstra) te Zuurdijk. In diens boekenkast stond ook Betje Wolff’s hekeldicht Bekkeriaanse dooling weederlegd (1776), waarin de spot wordt gedreven met onverdraagzame piëtistische vroomheid. In de werken van Balthasar Bekker vond Marten Aedsges meningen die hem aanspraken. Anders dan bijvoorbeeld Eje Clasen, doopsgezind lekenpredikant op Den Horn onder Oldehove, die zich met behulp van bijbelteksten en eenvoudige redenaties afzette tegen Balthasar Bekker. Gelezen werden van Eje Clasen zijn ‘leerredenen’ en ‘geschiedverhaal’.

Balthasar Bekker in Warfhuizen Balthasar Bekker, in 1634 geboren te Metslawier, kwam in Warfhuizen te wonen toen zijn vader daar in 1646 predikant werd. Balthasar was toen dus twaalf jaar. Hij werd door zijn vader onderwezen. “Mijn vader was de leeraar mijner jeugd tot grooten nut voor myne letter-oeffeninge na dien tijd.” Na zijn studie assisteerde hij eerst twee jaar als adjunct zijn vader in Warfhuizen. RAG, Nederlandse Hervormde Kerk, classis Marne, inv.nr. 1, d.d. 2-VII-1655: “D’welcke classis welgevallende, heeft toegestaen dat hij (sijn vader impotent zijnde) in den godtsdienst mach t’hulpe comen.” Het ambt van adjunct was niet ongebruikelijk; kwam met name wel in dorpen voor.

Warfhuizen en Maarslag in de jaren dat Balthasar Bekker hier woonde en tussentijds (1650-1655) in Groningen studeerde. 1646 – Dominee Henricus Becker – hij schreef zijn naam met ck – verroepen in de herfst naar Warfhuizen en Maarslag. – Lucas Clant van Ter Borch (Gaickengaborg) is schepper, die met de dijkrechters van Warfhuizen, Maarslag en Lutkehuizen een jaar eerder een geschil tussen zijlrechters beëindigde.

1647 – In mei overlijdt te Warfhuizen Maria Becker-Reidtin, de moeder van Balthasar Bekker. – 2/3 van Vledderbos, dat eens aan Oldenklooster behoorde, komt aan Jantje, de weduwe van Reindert Cornellis.

1648 – Op 7 juni gaat ds Becker een tweede huwelijk aan met Maria van Eyck, een volle nicht van zijn eerste echtgenote. – Op de boerderij Sint-Hubertus komen Lippe Luitjens en Pieterke.

1650 – Aan Warfhuizen wordt f 250,= uit de opbrengst der kloostergoederen toegestaan voor de reparatie van kerk en toren. – Maarslag geniet nog jaarlijks f 25,= uit de provinciale kas (kloosterfonds) voor het onderhoud van de koster. – Op 11 april wordt Balthasar Bekker ingeschreven aan de, in 1614 gestichte, universiteit van Groningen.

1654 – l februari: De borg Lulema of Luilema te Warfhuizen wordt voor het eerst genoemd. De erfgenamen van de laatste bewoner uit de familie Clant, Allard Joost Clant, dragen bij publieke verkoop de Lulemaborg over aan Hillebrandt Entens voor de koopsom van 28.600 gulden. Aan het huis Lulema behoren de meeste clauwen of ommegangen (totaal zes) van Warfhuizen.

1657 – Op de monsterrol van dit jaar komen onder de vier eigenerfden van Warfhuizen voor: jonker Hillebrand Entens, op Lulema, en jonker Jan Gaickenga.

Voorloper van de Verlichting Zoals later ook Conrad Busken Huet en Karl Barth zouden opmerken, was Balthasar Bekker een ‘verlichte’ geest, daarmee een voorloper van de Verlichting. Hij ging de theologische strijd met zijn vakbroeders aan als hij dat nodig vond. Het woord polemicus is op hem van toepassing. Vooral in Amsterdam zou hij weerstand oproepen, net als later L.S.P. Meyboom. Bij Bekker leidde het zelfs tot dismissie, hetgeen Meyboom niet zou overkomen. Balthasar Bekker is in 1692 door de particuliere synode te Alkmaar als predikant van Amsterdam afgezet. Hoe Balthasar Bekker getypeerd werd: nieuwlichter; scheurmaker; bestrijder van het bijgeloof, kometengeloof en duivelvrees; Descartes’ apologeet, zonder diens volgeling te zijn; wegbereider van de 18de eeuw; voorloper van de Verlichting.

Louis Suson Pedro Meyboom kort geschetst Ds L.S.P. Meyboom stond van 1840 tot 1844 in de gemeente Hornhuizen-Kloosterburen, daarna in Stiens, Nijmegen, Groningen en Amsterdam. In dat eerste jaar, 1840, trouwde hij op 27 augustus met Margaretha Anna Sophia Thoden van Velzen. Hij is ons onder meer bekend door een (eerste) kwestie-Meyboom, waarover Jelle Hagen en Jannes Russchen hebben geschreven in De Hogeland-Ster, het weekorgaan van de Marne. Meyboom behoorde als leerling en volgeling van professor Hofstede de Groot tot de Groninger Richting. Net zoals de met hem bevriende predikanten E.J. Diest Lorgion en A.T. Reitsma, die wij straks in ons verhaal nog zullen tegenkomen. Zijn zwager, ds S.K. Thoden van Velzen, was ook een van zijn vrienden. In Hornhuizen werd op 17 december 1842 zoon Hajo Uden geboren, die eveneens naam zou maken als bekwaam theoloog en schrijver van vele werken.

Hornhuizen en Kloosterburen in 1840-1844 1840 (Tot 1839 was Jacobus Crantzen Themmen de predikant in Hornhuizen-Kloosterburen.) – Op 19 februari maakt J.J. Rienks uit Kloosterburen een proefrit met zijn vervoermiddel. – Hofstede de Groot noemt de streek Eenrum-Hornhuizen het ‘verlichtste plekje gronds van ons vaderland’. (Anders dan Vierhuizen, de gemeente van ds A.P.A. du Cloux, voorvechter van de traditionele gereformeerde leer.) – In de gemeente Kloosterburen is blijkens de volkstelling 31,7 % rooms-katholiek. – Weduwe Jan K. Borgman te Kloosterburen koopt het boek van de reis van H. Dijkema naar Sint-Petersburg in 1840. – Op 27 augustus huwt Meyboom met Margaretha Anna Sophia Thoden van Velzen. – Meyboom doet op 6 september zijn intrede als predikant van Hornhuizen en Kloosterburen.

1841 – In maart wordt door de Generale Directie het Koninklijk Besluit bekendgemaakt dat de rooms-katholieken van Kloosterburen hun eigen gemeente zullen uitmaken, afgescheiden van Den Hoorn, en dat zij kunnen gaan bouwen. – Er trouwen dit jaar in de gemeente Kloosterburen 14 mensen; vier vrouwen onder hen kunnen niet schrijven.

1842 – Bijeengebracht f 11.000,= voor kerkbouw, bouw van de rooms-katholieke H. Willibrordkerk te Kloosterburen. De bouw zou rond f 14.000,= gaan kosten. De kerk wordt ingewijd op 27 september door A. van Kessel, aartspriester van Salland, Drente en Groningen. Het is een kerk zonder toren, met erbij wel een pastorie. – Klachten door ds Meyboom tegen de loterijen en drinkgelagen op zon- en feestdagen door de gemeente Kloosterburen niet ontvankelijk verklaard. – Op 17 december wordt in Hornhuizen Hajo Uden Meyboom geboren.

1843 – In januari eerste pastoor van de nieuwe parochie Kloosterburen Joannes Theodorus Bruns, die op 2 februari naar Den Hoorn reist en op 3 februari in Kloosterburen arriveert, om op die dag, geassisteerd door kapelaan Wansink van de stad Groningen en kapelaan Wijnants van Den Hoorn een H. Mis te celebreren. De predikatie wordt verzorgd door pastoor Jozef Anthonius Pierik van Den Hoorn. – De nieuwe parochie telt 400 zielen, waaronder 270 communicanten.
KERKGESCHIEDENIS 96
– Op 25 december de protestantse kerk te Kloosterburen volbouwd en de tweede Kerstdag ingewijd. Boven de ingang herinnert een gedenksteentje aan de bouw. – Er is van dit jaar een situatiekaartje van het dorp Kloosterburen (zie Hegge).

1844 Predikant van Hornhuizen-Kloosterburen wordt de 26-jarige, ongehuwde Jetzo Boeles, doctor in de theologie en letteren, die zich in Hornhuizen ook bezig zou gaan houden met schrijven voor de Groningsche Volksalmanak (vertrek naar Warfhuizen in 1853).

Een interessant catechisatieboek Van rechtstreekse betekenis voor de Meyboombiografie en indirecte betekenis voor de Marnestudie is het catechisatieboek, dat L.S.P. Meyboom samen met zijn vrienden E.J. Diest Lorgion en A.T. Reitsma heeft geschreven. Ik trof het eerste deel van dit, in 1853 bij J.R. Wolters te Groningen uitgebracht, werk aan in een Leeuwarder kringloopzaak, waar ik het voor slechts twee gulden kon kopen. Het boek verraste mij door de talrijke verlichte ideeën, maar wat erin staat over het joodse Israël kan ik niet onderschrijven. Om recht te doen aan de algemene strekking en de inhoud van dit leerboek volgt hier een flink aantal citaten.

“Er zijn nog verschillende zulke beschrijvingen van de wereldwording, kosmogoniën, uit oude tijden overgebleven.”

“Als beelddrager van God mag de mensch zijnen tijd niet in ledigheid verkwisten. Hij moet werkzaam zijn. Verre weg het meerendeel zijner dagen behoort hij te werken. Maar God vergunt hem toch ook rust na zijnen arbeid.”

“Gij vooral, die nog jeugdige krachten bezit, moet uwen tijd, door ijverig te werken, nuttig besteden.”

“De vrouw is geen wezen van een minderen rang, dan de man, en heeft dezelfde hooge bestemming als hij. Bij de Hebreërs werd ook de vrouw niet beschouwd en behandeld als eene slavin des mans, maar meer als zijns gelijke; hoewel ook bij hen de waarde der vrouw over ’t algemeen nog te laag werd geschat. Eerst door het Christendom is de vrouw in hare volle waarde erkend.”

“Heeft de slang zelve gesproken? Dit is ongeloofelijk, zult gij denken. En het wordt toch uitdrukkelijk gezegd! Is het dan eene onwaarheid? Zóó mogen we het niet noemen. Het is eene dichterlijke, of misschien beter gezegd, eene kinderlijke voorstelling. Wij vinden zeer dikwijls in de schriften des ouden Testaments iets dergelijks. Let eens op deeze woorden: ‘Dat de hemelen zich verblijden en de aarde zich verheuge, dat de zee bruise met hare volheid, dat het veld huppele van vreugde met al dat er in is, dat dan alle boomen des wouds juichen voor het aangezigt des Heeren’ (Ps. 96 vs. 11 vg.). ‘Dat de rivieren met de handen klappen, dat te gelijk de gebergten vreugd bedrijven’ (Ps. 98 vs.8).”

“Het bijbelsche verhaal aangaande den zondvloed blijve echter aan moeijelijk op te lossen bedenkingen onderhevig, dit neemt niet weg, dat het hoogst belangrijk is, inzonderheid voor de geschiedenis van het Godsrijk.”

“Wel zijn er hooger beschaafde en door geestelijke ontwikkeling veredelde volksstammen; maar geene, die van nature edeler en waardiger zijn dan andere.”

“Het was noodzakelijk wegens den toestand der menschen in de voorchristelijke tijden, dat zij te hunner opvoeding en ontwikkeling eenen strengen tuchtmeester hadden. Zij moesten niet alleen nog leeren, hoe zij zich behoorden te gedragen, maar ook door vrees voor straf worden afgeschrikt van al wat hun verboden was.”

“Leer uit Simsons voorbeeld, hoe ook de meest buitengewone gaven u slechts een klein voordeel en dikwijls zelfs groote schade zullen aanbrengen, wanneer gij u in uw gedrag niet door de heilige beginselen van godsdienst en deugd laat besturen.”

“Er is altijd een naauw verband tusschen den godsdienstigen en zedelijken toestand van geheele volken zoowel als van enkele menschen. De godsdienst is de voornaamste grondslag der zedelijkheid. Ongodsdienstigheid leidt tot ondeugd. Wenscht gij den schandelijken en verderfelijken weg der ondeugd te ontvlieden en een waarlijk braaf mensch te zijn, kweek dan den eerbied voor God in uw harte aan. ‘De vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid!’ “

“Vinden wij reeds in de hooge oudheid een zoo rein, zoo edel familieleven; wat mag men dan niet verwachten van ons, die onder het licht des Evangelies leven!”

“Wij hebben hierin weder een bewijs van de zedelijke strekking van het mozaïsme, waardoor het ver was verheven boven ieder andere vóórchristelijke godsdienst.”

“De joodsche staat moest verbroken worden, opdat de levende kiem van Israël, de Christus, tot eene groote plante worden mogt.”

“Ziedaar in breede trekken geschetst, wat wij van de geschiedenis der messiaansche verwachtingen naar ons bestek hebben mede te deelen.”

“Het Godsrijk onder Israël gesticht was een voorbereidende maatregel, die ten doel had, een ander van algemeenen omvang te doen geboren worden.”

De drie schrijvers, vrienden van elkaar, waren ook bevriend met Meybooms zwager Thoden van Velzen. Zij waren één van geest. A.T. Reitsma werd in 1838 predikant in Roordahuizum en secretaris van het, mee door hem op 19 oktober van dat jaar opgericht, Fries Godgeleerd Gezelschap, waar ook L.S.P. Meyboom zijn stem zou laten horen. Thoden van Velzen, predikant te Metslawier, werd aldaar in 1839 opgevolgd door J. Witkop, die het proefschrift van Meyboom besprak en in 1846 Diest Lorgion in Stiens zou opvolgen. Witkop was dus eveneens een vertrouweling.

Groninger Richting De leidende figuren van de Groninger Richting, gegrepen door de idealen van de Verlichting, zochten hun idolen ook in de vaderlandse geschiedenis. Voor E.J. Diest Lorgion was Balthasar Bekker een voorbeeld. Hij maakte van hem een boeiend portret in Balthasar Bekker in Franeker. Dit in 1848 te Groningen uitgegeven werk, met voorin een litho, heb ik in mijn hbs-tijd kunnen aanschaffen. Van dezelfde schrijver bezit ik tevens beide delen van de geschiedenis van de stad Groningen, waarin ook iets voorkomt over Hofstede de Groot en A.T. Reitsma. L.S.P. Meyboom werd te Stiens in 1844 de opvolger van Diest Lorgion, die er maar zeer kort, namelijk van 1842 tot 1843, predikant is geweest. Verrassend vaak dezelfde aanhangers van de Groninger Richting tegen te komen. Zij hebben elkaar als predikant kunnen recommanderen. De predikanten werden vaak door de (bevriende) voorganger of een familielid bevestigd. In Warfhuizen stond ds Wormnest (1798-1852), een abonnee van Boekzaal. De orthodoxe Hendrik de Cock leerde eerst bij hem in 1831 Kort Begrip der Institutie van Calvijn kennen.

De ‘Meyboom-quaestie’ In mijn boekenkast staat eveneens een boek met een groot deel van de briefwisseling tussen J.A. Wormser en Groen van Prinsterer, beiden confessionelen, waarin Wormser fel ageert tegen de beroeping naar Amsterdam van L.S.P. Meyboom. Meyboom zou daar predikant worden in plaats van Nicolaas Beets, die wij kennen als de schrijver van de Camera Obscura. Balthasar Bekker had eerder een fel verweer van verdedigers van het confessioneel beginsel ondervonden. Groen van Prinsterer, een zeer gedistingeerd man, houdt zich wat op de vlakte, maar Wormser toont zich, ondanks zijn positie als deurwaarder, als uitgever van o.a. De Standaard en De Heraut een gedreven publicist. Hij bekritiseert in een van zijn brieven aan Groen de Amsterdamse kerkenraad, welke bestaat uit “deftige en bezadigde liberalen, met welke niets is uit te rigten.” De Amsterdamse predikanten, volgens hem ook al niet beter, “missen het hart van herders”. In diezelfde periode schrijft Groen hem: “Ik heb te Groningen en onlangs hier, twee uitnemende predikanten der Afgescheidenen leeren kennen: Dijksterhuis en Donner.” De 4e oktober 1853 beriep de Algemene Kerkenraad van Amsterdam dr. L.S.P. Meyboom. Groen aan Wormser op 17 oktober: “Hoe is het met de zaak van Ds. Meyboom?” Wormser, 19 oktober: “Wij zijn op het oogenblik te veel gewikkeld in den strijd met Ds. Meyboom en nog meer met den kerkeraad die hem durfde beroepen.” Dan Groen op 4 november: “Ik verlang mij dus in deze zaak van Meyboom enkel op u te verlaten.” Er komt een bezwaarschrift tegen de beroeping, doch van ‘slechts vijfhonderd personen.’ Groen, 2 oktober 1854: “Het is zeer te hopen dat er, bij de intrede van Meyboom en Zaalberg geenerlei schijn of schaduw van wanorde zij.” Vrees voor wanorde heerst er wel in Amsterdam. De politie houdt toezicht, surveilleert vanaf de vrijdag bij het huis van Meyboom, die dan op de zondag van eind oktober ordentelijk wordt bevestigd. Een tijdje later is voor Wormser de zaak ‘uitgediend’. De ‘kwestie Meyboom’ is later wel beschouwd als een van de oorzaken van de doleantie.

Hoewel ook interessant, de volgende aantekeningen maar kort. Multatuli schrijft in Idee 140 dat Meyboom de wonderen in de bijbel natuurkundig tracht te verklaren; hij keurt dit ten zeerste af. Meyboom zou zich volgens Multatuli op schrift uiterst zelfingenomen hebben uitgelaten. Ik stuitte onlangs op: Fr. Hemsterhuis, Oeuvres philosophiques, een door L.S.P. Meyboom verzorgde editie met inleiding, Leeuwarden 1846. Hemsterhuis (1721-1790) was een Fries-Nederlands filosoof, die duidelijk de overgang van de Verlichting naar de Romantiek markeerde. In theologisch Nederland drong hij weinig door, maar hij werd wel in Duitsland gewaardeerd. Groen van Prinsterer bezat zijn werk. Meyboom is zeer te prijzen voor een tekstuitgave te hebben willen zorgen. Multatuli zou zich wel wat positiever over hem mogen uitlaten. De uitgave is opgedragen “Aux mânes du sage Van Heusde”. Het gold hier Ph.W. van Heusde.

Hajo Uden Meyboom Toen Hajo Uden in het jaar 1866 in Groningen ging promoveren, was E.J. Diest Lorgion, dus een van vaders vrienden, promotor. De in Hornhuizen op 17 december 1842 geboren Hajo Uden bracht het in 1892 tot hoogleraar te Groningen in de encyclopedie, kerkgeschiedenis en zedenkunde. Net als zijn vader (en Balthasar Bekker) schroomde hij niet kritische vragen te stellen. Dr. K.R. Roessingh: “Meyboom achtte volkomen scepsis eigenlijk de eenig mogelijke houding in al de vragen van het oudste Christendom.” (Het modernisme in Nederland. Haarlem 1922, p. 194.)

Het was een tijd waarin niet alleen in Nederland, maar vooral ook in Duitsland, een heftige strijd aan de gang was over het ‘leven van Jezus’ – denk aan Das Leben Jesu van D.F. Strauss, dat in 1840-1841 in een Nederlandse vertaling verscheen – en de daarmee samenhangende vraag naar de historiciteit van de evangeliën. Meyboom jr. zocht naar de bronnen van de evangeliën en hun onderlinge samenhang. In 1888 verscheen zijn uitstekende studie over Marcion en de marcionieten. Tot lang na zijn emeritaat in 1913 werkte hij aan zijn uitgave van oudchristelijke geschriften in Nederlandse vertaling. Van de 46 delen zijn er 41 van zijn hand. Meyboom behoorde tot het modernisme, dat uit de Groninger Richting was voortgekomen. In Assen volgde hij in 1879 H. Lunsingh Meyer op, die er de eerste moderne predikant was geweest. In 1867 was hij onder hen die adhesie betuigden aan de actie van A. Kuenen, H. Oort en anderen voor volkomen leervrijheid in de hervormde kerk. Hajo Uden heeft, net als zijn vader, veel geschreven. Hij bezat de gave der popularisatie. Zijn bibliografie bevat ook een grote verscheidenheid aan publicaties op maatschappelijk en kerkelijk gebied. Zo schreef hij onder meer over armenzorg, socialisme en de strijd tegen het alcoholisme. Hij erkende dat tal van socialisten, zo F. Domela Nieuwenhuis, een nobel doel voor ogen zweefde. In het bijzonder ging hem de verbetering van het godsdienstonderwijs ter harte. Tijdgenoten schilderen hem als een zeer bescheiden en beminnelijk mens, altijd bereid tot helpen, opgewekt en met een nimmer tanende belangstelling voor alles wat er om hem heen gebeurde. Hajo Uden Meyboom, een waardig zoon van Hornhuizen.

Drs. Bauke van Keulen, 2007.

Geraadpleegde literatuur It Beaken, speciale Bekker-nummer, jg. 58 (1996) nr. 2/3 Biografisch lexikon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, delen 1 en 4, Kampen 1978 en 1998 Y. Botke, Boer en heer. De Groninger boer 1760-1960, diss., Assen 2002 Brieven van J.A. Wormser, tweede deel (1853-1862), Amsterdam 1875. (De brieven werden door Groen van Prinsterer uitgegeven.) E.J. Diest Lorgion, A.T. Reitsma en L.S.P. Meijboom, Geschiedenis van het Godsrijk naar den Bijbel, Groningen 1853 M. Elisabeth Kluit, Het protestantse réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865, Amsterdam 1970 K. ter Laan’s Multatuli Encyclopedie, Den Haag 1995 L.S.P. Meyboom, Oeuvres philosophiques de Fr. Hemsterhuis, 3 delen, Leeuwarden 1846‘50 K.R. Roessingh, Het modernisme in Nederland, Haarlem 1922 J. van Sluis, Bekkeriana, Leeuwarden 1994 R. Torringa, De geschiedenis van Warfhuizen, in: Merne 2000, p. 27-34 J. Vree, De Groninger godgeleerden, diss., Kampen 1984 A. van der Woud, De Sint-Willibrorduskerk te Kloosterburen, in: Merne 2002, p. 55-61 J. Zijlma, De Marne, Groningen 1884, heruitgave Groningen 1974