De oorsprong van de vaste huren

De oorsprong van de vaste huren
Artikel 16 uit de serie  “GRONDSLAGEN VAN ONZE MAATSCHAPPIJ”  die  Dr.L.Bruins in de Hogelandster schreef op 13-09-1963)

 Onder de lezers van de Hogelandster zijn velen die regelmatig hun vaste huur moeten betalen, omdat er zoals men zegt, een beklemming op hun grond ligt, doch ondanks die persoonlijke ervaringen weten zij niet hoe oud de instelling van die vaste huren en dat beklemrecht zijn. De overeenkomsten tussen beklemrecht en leenrecht duiden op een hoge ouderdom van dit recht.
Anderzijds wijzen verschillende onderzoekers er terecht op, dat kortdurende huurcontracten uit latere eeuwen tot eeuwigdurende zijn geworden. Hiermee is echter niet gezegd dat alle of vrijwel alle vaste huren uit kortlopende zijn voortgekomen.
De opkomst van de handel heeft altijd en overal geleid tot koop en huur van land. In het oude Rome kende men reeds beide vormen van huur en de Romeinse jurist Julianus, die van 130-138 na Chr. Belangrijke wetten heeft gepubliceerd, beschreef al een overdraagbaar, erfelijk en eeuwigdurend recht van gebruik van eens anders onbebouwde grond, tegen een vaste jaarlijkse pachtsom, een vorm van pacht, die veel gelijkenis vertoont met ons beklemrecht.
 Het ligt uiteraard voor de hand, dat veel overeenkomsten van het begin af voor lange tijd opgemaakt, want vooral degenen die zich vrijwillig onder bescherming van machthebbers, kerken of kloosters hebben gesteld,zullen daarbij hun bestaan voor de toekomst verzekerd hebben; zo zal het gegaan zijn elders en ook bij ons. Het geschenk, dat bij overdracht van het gebruiksrecht van het,  land aan de eigenaar moet worden betaald is een herinnering aan de rechtsverhoudingen, zoals die ook bij het leenrecht bekend zijn. Een oud voorbeeld van zo’n erfelijke huur is te vinden in een oorkonde van 1148, waarbij de abt van het klooster Corvey in Friesland land verhuurt voor vier mark per jaar, terwijl bij vererving op een zoon deze vier mark extra moet betalen 1)  Ook uit de volgende eeuwen zijn voor ons gebied dergelijke huurcontracten bekend, welke zonder tijdsaanduiding of voor eeuwig gesloten zijn. 2)  Bij het gebruik van de woorden huur en pacht moet men voor die tijd zelfs in de eerste plaats denken  aan erfpacht van onbebouwde grond. 3)  In Holland verschilden de omstandigheden weinig van hier. Graaf Floris V vaardigde daar in 1288 een handvest  over erfpacht uit, waarin werd bepaald dat bij versterf van de pachter de naaste erfgenaam het land in gebruik zou krijgen, ‘als hij betaalt heeft den regten Heer des Lands twe-voudige pagt. En also van Geslagt tot Geslagt eeuwe lyk duyrende’. 4)  Floris V had de bijnaam ‘der keerlen God’, omdat hij voor de belangen van de mindere man is opgekomen.
Sinds het midden van de 15e eeuw is de steun van de Hollandse graven uitgegaan naar de eigenaars, naar de bezitters. Wanneer die trachtten huurders van een boerderij af te krijgen om met een nieuwe huurder een voordeliger contract af te sluiten, dan werd steeds strenger opgetreden tegen wat genoemd werd de vermetelheid van de pachters, die soms hun opvolgers het betreden van de boerderij trachtten te verhinderen. Tenslotte werden zij zelfs met de doodstraf bedreigd. Wie zich beriep op zijn recht van nahuur of met getuigen zijn gevestigde rechten kwam bepleiten had geen kansen, zolang hij niet, een schriftelijk bewijs van recht op verlenging kon tonen. 6)
Toen Karel V, in ’t begin van de 16e eeuw Heer der Nederlanden was geworden, was het getij voor de huurders even ongunstig gebleven. In dit licht zal men de klacht van de abt van het klooster van Aduard over de meijers  ‘die tot al te grote driestigheid waren gekomen, het gezag van het klooster niet meer erkenden en zich als eigenaren en erfgenamen van de kloostergoederen beschouwden’ moeten zien. De Hoofdmannenkamer, het hoogste rechtscollege in de provincie Groningen, besliste ook hier ten gunste van de eigenaars. Voortaan mocht niemand meer dan 60 jukken land inhuren en nooit voor langer dan zes jaar, waarna het huurrecht opnieuw moest worden ingekocht d.w.z. er moest dan in één jaar de dubbele pachtsom opgebracht worden. Deze extra pacht was het zesjarig geschenk. 6)
Het zesjarig geschenk was toen iets nieuws. Omstreeks het jaar 1000 werd het reeds door het Duitse klooster Werden regelmatig van al zijn landerijen geheven. In onze omgeving had dit klooster o.a. bezittingen te Valkum, Tijum, Overgum, Ranum, Maarhuizen, Eenrum, Wehe, Tuinsterwierden, Houw, Elens en Menneweer. Behalve een aankomend geschenk hief het van al zijn goederen een zesjarig geschenk. Beide soorten geschenken werden formida genoemd. 7)  Soms moest ook bij andere gelegenheden, b.v. een huwelijk, een geschenk worden gegeven.
Velen huldigen de opvattin als zou een zesjarig geschenk wijzen op het bestaan van een tijdelijk huurcontract. We kennen echter geen gegevens van de voor de 15e eeuw, die deze opvatting steun geven. Volgens de gelden leer zouden sinds de 16e eeuw abnormale omstandigheden als oorlog en overstromingen het vast worden van de huur in de hand gewerkt hebben, maar hoe hebben diezelfde omstandigheden in vroegere tijden, toen ze zeker niet minder voorkwamen, dan gewerkt?  Door de steenbouw zou het huis het land meer gaan beklemmen.  Het huis is er stellig duurder door geworden, maar wat kon dit de eigenaar deren, als hij bij het opzeggen van de huur de behuizing duurder moest betalen, dan kon hij immers het ook voor meer aan de volgende huurder overdragen.
Verder hebben opgravingen te Ezinge en elders aangetoond, dat 19 eeuwen geleden, toen de huurder ook al eigenaar van de behuizing was, de gebouwen voor die tijd reeds een heel bezit vertegenwoordigd hebben.
Uit eigen omgeving weten we weinig van de totstandkoming van de oudste pachtcontracten. Daarom kijken we eens hoe dit in Schotland waar het particuliere bezit bijna zes eeuwen later is opgekomen, in zijn werk ging.
Nog in de 17e eeuw was daar in de Hooglanden het verhuren van een boerderij niet alleen een zaak tussen eigenaar en huurder, maar een die ook de hele buurschap aanging. De grootgronbezitters waagden het bijna nooit om de huur te verhogen, want zij konden dan te maken krijgen met gewelddadige tegenstand van de clauwgerechtigde boeren. Alleen met toestemming van de buuroldermans was huurverhoging mogelijk. Het grootste voordeel van dit landbezit was, dat de eigenaar in tijden van nood op de gewapende bijstand van zijn pachters kon rekenen; van belang was ook het verkrijgen van de aan de verpachte boerderijen verbonden heerlijke rechten 8)  De huren waren in het algemeen erg laag.
Verkoop en verhuur is bij ons uiteraard eveneens voor de buurschap een zaak van belang geweest, waar de clauwgenoten een stem hadden. Door de huur niet meer in natura maar in geld te voldoen, hebben de eigenaars ten gevolge van de voortdurende geldontwaarding verlies geleden. Misschien is dit voor hen aanleiding geweest te trachten de gevestigde rechten van de huurders aan te tasten, een streven waarin zij in de 15e en 16e  eeuw zijn geslaagd, elders blijvend en in de provincie Groningen tijdelijk. Doch dan hebben aan het beklemrecht met zijn huidige vaste huren veel meer langlopende overeenkomsten ten grondslag gelegen dan tegenwoordig wordt aangenomen.
Verder is hierbij nog een andere factor van belang geweest. Het kwam voor, dat iemand van zijn boerderij, die hij vrij en eigen in bezit had, het gebruiksrecht verkocht en tegelijkertijd er een grondrente oplegde, waarbij dezelfde voorwaarden werden gesteld als bij bovengenoemde vaste huren. Omgekeerd is het voorgekomen, dat in finantiële nood verkerende landbouwers op dezelfde wijze hun land zijn gaan belasten om aan geld te komen, waarvan slechts een lage rente behoefde te worden betaald. Deze vorm van credietverschaffing, die men ook elders heeft gekend, is b.v. toegepast door verschillende boeren in de Westpolder, toen zij door de overstroming in 1877 en de daarop volgende slechte tachtiger jaren in moeilijkheden waren gekomen. Ook nadien hebben boeren om dezelfde reden een vaste huur op hun bedrijf gelegd. Zo zijn onze huidige vaste huren voortgekomen uit een soort grondrente, uit kortlopende, maar vooral uit van het begin af langlopende huren.
1) Oorkondenboek v. Gron en Drente, 1896,7
2)A.S.de Blécourt, Beklemrecht en Stadsmeijerrecht, I. 1920, 12
3) A.S.de Blécourt, Kort Begrip, 175
4)S.van Leeuwen, Roomsch-Hollandsch Regt, 144 en 153
5) De Blécourt, Kort Begrip, 189
6) R.P.Cleveringa, Gron. Volksalmanak, 1932, 168.
7) Oork. B.v. Gron. En Dr. I, 3: formida is lett. Voorhuur.
8) A.Conrady, Geschichte der Clanverfaussing, 1898, 17 en 21