Het buitenechtelijke kind in de vijftiende eeuw

Het buitenechtelijke kind in de vijftiende eeuw.
Dr.L.H.Bruins
(Hogelandster 25-11-1966, 02-12-1966, 09-12-1966, 16-12-1966, 06-01-1967, 13-01-1967, 20-01-1967

1.De beroemde zoon van de pastoor van Baflo

Roelof Huisman is waarschijnlijk in 1444  geboren als buitenechtelijke zoon van Meester Hendrik Vries, pastoor te Baflo. Ofschoon hij slechts 42 jaar is geworden en dus betrekkelijk jong is gestorven, wordt hij beschouwd als een van de grootste geleerden uit de 15e eeuw, een veelzijdig man, wiens roem ook thans nog voortleeft. Weinigen kennen hem onder zijn eigen naam. Onder zijn medegeleerden heeft hij zich meestal Rodolphus Agricola genoemd, wat een Latijnse vertaling is. Hiervan afgeleid is Rudolf Agricola, onder welke naam hij bij de meeste schrijvers vermeld wordt.

Van zijn levenbeschrijvers hebben velen Roelofs natuurlijke geboorte moeilijk kunnen aanvaarden, te meer omdat de vader een priester was. En deze vader was geen eenvoudige dorpspastoor maar tevens persona personatus, d.w.z. de opperpriester in de Ommelanden, die op zijn  medepastoors moest  toezien en in stand zelfs stond boven de proosten of dekens, die met de persona  het kerkelijk recht moesten handhaven in naam van de Munsterse bisschop, tot wiens diocees de Ommelanden behoorden (1). In 1444 heeft Hendrik Vries afscheid genomen van zijn  parochie en is abt geworden van het klooster Siloë of Selwert dicht bij Groningen. Hij zou op dezelfde dag waarop hij tot abt van dit klooster is benoemd vader geworden zijn. Volgens Gozewijn van Halen, overste van de fraterschool te Groningen (1507-1530), een man wiens betrouwbaarheid we helaas niet te hoog aan mogen slaan, is een bode hem komen berichten, dat hij bij Sijke, een meisje te Baflo, een zoon had verkregen.  De pastoor zou hierop geantwoord hebben:’het is goed; juist op deze dag, dat  is een goed voorteken, want nu ben ik op één dag twee keer vader geworden. Moge Gods zegen erop rusten’. Hij gaf de bode zij  beloning, het zogenaamde bodenbrood, voor het brengen van het heuglijk nieuws met de woord:’Zorg ervoor, dat het moeder en kind aan niets ontbreekt’.  (2)
Dezelfde van Halen schrijft tot twee keer toe, dat de vader ook Huisman werd genoemd.  Hieruit zou kunnen volgen, dat Roelof de achternaam van zijn vader is gaan voeren, iets dat in de 15e eeuw door natuurlijke kinderen meer werd gedaan.  Maar van Halen is niet de enige, die dit beweert en verder wordt de vader in de zeer vele oorkonden, waarin zijn naam vermeld staat, nooit zo genoemd. Van moeder kant kan de naam ook gekomen zijn. Helaas weten we weinig van haar. Zij is naderhand getrouwd met Sikko Schreuder, weduwnaar van een zekere Waveke. De stiefvader Sikko wordt in een oorkonde Sarto genoemd, wat kleermaker betekent. Van Halen noemt hem sacrcinator of kleermakertje. Schreuder wijst er eveneens op dat Sikko kleermaker geweest i, schreuder betekende in het Middeleeuws-nederlands kleermaker of snijder. Sikko en Sijke hebben uit hun huwelijk drie kinderen gekregen, twee zoons en een dochter. De oudste van de zoons, Johannes heeft eveneens een opleiding aan verschillende universiteiten gevolgd. Hij heeft eerst als sekretaris van gravin Theda en later als landrechter in het graafschap Oostvriesland een vooraanstaande positie bekleed. Deze halfbroer noemde zich eveneens Huisman of Agricola. Het lijkt onwaarschijnlijk, dat ook hij zich naar Roelofs vader is gaan noemen, terwijl hij geen bloedverwant van hem was. Hij kan ook de achternaam van zijn halfbroer overgenomen hebben, maar het lijkt me waarschijnlijker, dat de naam Huisman van de kant van de moeder afkomstig is, want vroeger namen de bewoners van een boerderij vaak een daarmee samenhangende naam aan. Zo ging Hidde Tamminga van Hornhuizen die in 1428 na zijn gevangenname door Fokko Ukena is doodgestoken, zich na zijn huwelijk met de erfgename van Ewsum bij Middelstum wel Hidde van Ewsum noemen en alle kinderen uit hun huwelijk heetten Van Ewsum. Toen naderhand een van de Van Ewsums met de erfdochter van de borg Tamminga bij Bellingweer is gaan trouwen, heeft deze zich weer Tamminga genoemd. Evenzo kan de moeder van Roelof Huisman de erfdochter van de Huismansplaats gewest zijn. Het lijkt erop dat de stiefvader na zijn huwelijk met Sijken geen kleermaker is gebleven, want hij wordt verschillende keren vermeld als wedman, een funktie die meer voor de hand lag bij een boer, dan bij een snijder. Zo is het verklaarbaar, dat de kinderen zich allen Huisman zijn gaan noemen. Misschien is Sijke de dochter geweest van Joh. Huisman, te Baflo, die in 1436 als een van de scheppers van het Winsumer Zijlvesr wordt vermeld (3). Graag zou ik de Huismanplaats in Baflo willen aanwijzen, doch dat is me (nog) niet gelukt. De naam Huisman zou hierbij een kleine aanwijzing kunnen geven, omdat deze vroeger meijer of huurder betekende.
Velen hebben over Roelofs afkomst onwaarheden verkondigd. Bij de een heet het: hij was van eenvoudige ouders en voorouders; de ander schrijft: het geslacht Agricola, waaruit Roelof is voortgekomen, is bij de Friezen altijd in aanzien geweest; en volgens een derde was Roelof de zoon van eerzame ouders, lieden die tamelijk welgesteld waren… Een eeuw geleden heeft de Groninger arts en amateur-historicus Acker Stratingh een laatste poging gedaan om te bewijzen, dat Roelof uit een wettig huwelijk gesproten is. Daarna heeft niemand meer willen weerleggen, dat hij een buitenechtelijke zoon was van een pastoor. (4)
In 1911 heeft H.E.J.M. van der Velden in zijn dissertatie, getiteld Rodolphus Agricola, een poging ondernomeen om de zonde minder erg te doen zijn in de ogen van vele gelovigen. Zich beroepende op een zinsnede van Goz. Van Halen meent v.d. Velden te kunnen aantonen dat Roelofs vader ten tijde van diens geboorte nog maar baccalaureus d.w.z. candidaat in de godgeleerdheid moet zijn geweest en daarom alleen nog maar de lagere wijdingen moet hebben ontvangen, waarbij hij nog niet de gelofte van kuisheid behoefde af te leggen. Van der Velden gaat hier  aan verschillende dingen voorbij:
1. De onbetrouwbaarheid van Gozewijn van Halen. Dit blijkt o.a. daarui, dat hij als Roelofs geboortejaar 1436 opgeeft en over diens jeugd fantastische dingen beweert.
2. Roelofs vader werd veel als Mr. Of meister aangeduid, wat betekende, dat hij magister en dus afgestudeerd was.
3. Van der Velden meent in het feit dat R’s vader persona was een argument te hebben om te veronderstellen dat hij geen priester was. Het omgekeerd is waar, want de persona was de hoogste priester  in de Ommelanden.
4. Van der Velden meent, dat het ten tijde van Roelofs geboorte als een grote zonde werd beschouwd wanneer een priester een onwettige zoon kreeg. In die tijd werd zoiets echter vrij normaal gevonden. Dit punt zal uitvoerig worden toegelicht.
(1) H.H.Brucherus Gedenkboek van Stad en Lande, 1792, 29 schrijft dat de persona ‘was als bisschop van minder rang, als bisschops stedehouder…’Zie verder J.Reitsma, De persona van Groningen, Bijdragen Geschiedenis en Oudheidkunde van de prov. Groningen 1866, III, 314 e.v.
(2) V.d.Velden, 44 e.v.
(3) Rijksarch. Gron. Reg. Feith 1436, no 10.
(4) V.dV. 38-44; de voorstelling van v.d.V. is gehandhaafd in het in ’63 verschenen boek vaan M.A. Nauwelaerts, Rodolphus Agricola, 7

 

  1. Buitenechtelijke kinderen van wereldlijke personen

    In de late middeleeuwen werden er verhoudingsgewijs veel meer onwettige kinderen geboren dan tegenwoordig. In die tijd werden ze aanvaard als kinderen van edelen, van hogere en ook van lagere geestelijken. Zo was het niet alleen in onze omgeving, maar in de hele westerse wereld. Dit kunnen we aantonen wanneer we Roelof Huismans levensgeschiedenis volgen.

Van 1469 tot 1474 heeft hij gestudeerd aan de universiteit van Pavia, gelegen in het hertogdom Milaan, waar toen Galeazzo Maria Sforza regeerde. Deze vorst heeft voor zijn land en volk veel gedaan. Als hoofd van de regering en door persoonlijke bemoeienissen heeft hij de belangen van de universiteit te Pavia krachtig gesteund en Roelof Huisman heeft hem hiervoor in een openbare rede zeer geprezen. Daarnaast had deze vorst zeer veel ondeugden. Hij was ijdel, ongeremd en hardvochtig en zo is het voorgekomen, dat hij enige onderdanen levend heeft laten begraven, na ze aan afschuwelijke martelingen te hebben blootgesteld. Rijken konden hun straf afkopen. Hij verspilde kapitalen aan zijn feesten te Milaan en aan zijn pronkreizen door geheel Italië. Het was hem niet voldoende met vrouwen uit de voornaamste families omgang te hebben, maar hij stelde ze bloot aan openbare verachting. Op 26 december 1476 is hij, na tien jaar geregeerd te hebben, te Milaan in de Sint Stefanuskerk voor het altaar doodgestoken door twee bedrogen echtgenoeten. Zijn broeder Lodovico II Moro heeft hem opgevolgd. Deze was de tweede van de negen uit de echt geboren kinderen van de zo gevierde en ridderlijk hertog Francesco Sforza, die daarnaast nog elf buitenechtelijke kinderen had verwekt en zelf de natuurlijke zoon was van een beroemde legeraanvoerder (1)

In 1474 heeft Roelof zich naar Ferrara begeven, waar Ercole I uit het huis Este het bewind voerd. Ercole, aan wiens hof Roelof verbinden is geweest, was de opvolger van zin broer Borso, wiens regering vooraf was gegaan door die van een andere broer Lionello. Ze waren alle drie zoons van graaf Nicolo d’Este, doch Lionello en Borso waren buitenechtelijke kinderen, terwijl Ercole de oudste was uit een wettige verbintenis. Graaf Nicolo moet een buitengewoon groot aantal buitenechtelijke kinderen bezeten hebben. (2)
Toen in 1430 Filips van Sint Pol, hertog van Brabant, zonder wettige nazaten kwam te overlijden, viel zijn hertogdom toe aan zijn neef Filips de Goede, hertog van Bourgondië. Filips van Sint Pol had wel onwettige kinderen. Eén van hen, Filips heer van de Kruibeke, dichtbij Antwerpen gelegen, overleden in 1479, moet door onze Roelof goed gekend zin, getuige de Latijnse grafschriften, die door hem op Filips gemaakt zijn. Eén van hen luidt in vertaling: ‘Als nazaat van Filips, die de befaamde wetten van het Brabantse land heeft gehandhaafd.
Heeft hij de naam van zijn vader gevoerd, al was hij een onwettige zoon.
Hij, heer van het roemruchte Kruibeke, was een beroemd ridder met veel onderscheidingen,
Maar wat hij ook mag hebben betekend, nu rusten hier zijn schamele resten.

‘Filips is in zijn heerlijkheid opgevolgd door zijn broer Arnoud, evenals hij bastaard van Brabant. (3)

De reeds genoemde Filips de Goede had naast één wettige zoon, die hem heeft opgevolgd onder de naam Karel de Stoute, 19 buitenechtelijke  kinderen, waarvan Arnoud de Bastaard een bekend veldheer is geweest en David en Filips beiden de bisschopsstoel van Utrecht hebben bezet. Roelofs vriend  Wessel Ganzevoort is een tijdlang lijfarts geweest van bissch. David v. Bourgondië (4).
In alle Nederlandse gewesten kende men buitenechtelijke kinderen uit vooraanstaande  families. De Groninger Ommelanden maakten op deze regel geen uitzondering. Hier kende men het machtige geslacht Van Ewsum. In het begin van de 15e  woonde op de borg Ewsum bij  Middelstum de erfdochter Menneke met haar man, de reeds genoemde Hidde Tamminga, afkomstig van Hornhuizen. Na de dood van haar man heeft Menneke veel steun ondervonden van haar broer Julianus proost van Usquert en pastoor te Bedum, die een buitenechtelijk kind was van hun gemeenschappelike vader Ewer van Ewsum. Proost Jullen was een vriend van Mr. Hendrik Vried, de vader van Roelof. Een zoon van Hidde en Menneke, Onno van Ewsum, behoorde met Roelof, Wessel Ganzevoort e.a. tot de zogenaamde Aduarder Kring een geleerd gezelschap, dat in Aduarder Klooster bijeenkwam. Abeke en Relof van Ewsum, kleinzoons van Onno en belangrije telgen uit dit geslacht, hadden verschillende buitenechtelijke kinderen, evenals de achterkleinzoon Johan van Ewsum, die in de politiek van de drie noordelijke gewesten een belangrijke rol heeft gespeeld.(5)
Belangrijke personen werden er in die tijd in het geheel niet op aangezien als ze één of meer ‘speelkinderen’ hadden.
(1) H. Floerken, Repräsentanten der Renaissance, 1924, 53-56
(2) id. 33-39.
(3) R. de Groodt, Geschiedenis van Kruibeke, 1933, 45
Dit grafschrift is opgenomen in een verzamelwerk van Petrus Egidius, getiteld: Rodolphi Agricole Phrysil Viri urtiusque Literaturae peritissimi, nonnulla opuscula hac sequuntur serie’, uitgegeven te Leuven, 1511 bij Th. Martens.
(4) H.O. Feith, Onderzoek naar den gehuwden staat der Vriesche priesteren, 1846, 493, K.ter Laan, Gron. Encyclopedie, 1945, 217.
(5) M. Hartgerink-Koornans, Het geslacht Ewsum, 1938, 44-49, 91, 113, 197

  1. Buitenechtelijke kinderen van hoge geestelijken

    In de middeleeuwen heeft men niet alleen buitenechtelijke kinderen gekend van zeer invloedrijke wereldlijke personen maar ook van de hoogste ambtsdragers in de Christelijke kerk. Een vroeg voorbeeld hiervan is de kerkvader en kerkhervormer Aurelius Augustinus, bisschop van Hippo, die geleefd heeft van 354 tot 430. In zijn ‘Belijdenissen’ schrijft hij over zijn zoon Adeodatus, die hij bijzonder liefheeft. Met de opvoeding van de uitzonderlijk begaafde jongen is hij zeer begaan.

    Ten tijde van Roelof Huisman te Baflo was het bijna regel, dat de paus kinderen had. Enea Silvio de Piccolomini, die van 1458 tot 1464 onder de naam Pius II paus is geweest en gerekend wordt tot de grote pausen heeft in zijn jonge jaren twee natuurlijke kinderen verwekt. Beiden moeten op zeer jeugdige leeftijd gestorven zijn. In plaats van hier geheimzinnig mee te zijn schreef hij in een brief aan zijn vader, dat hij in Straatsburg een Engelse dame had ontmoet en dat deze van hem een kind had gekregen. Hij toonde zich hierover verheugd. (1)
    Sixtus IV, paus van 1471 tot 1484, had twee onwettige kinderen, van wie hij de ene tot kardinaal heeft verheven en de andere heeft begiftigd met het bewind over Frioul, na er de wettige en aloude bezitters uit te hebben verdreven. Aan het hof van deze paus moet Wessel Gansfort, een zeer intieme vriend van Roelof Huisman, lange tijd hebben doorgebracht, en hij moet de paus als lijf arts hebben gediend. (2)
    Innocentius VIII, die de pauselijke  stoel bezet heeft gehouden van 1484 – 1492, had eveneens twee onwettige kinderen, die in het Vaticaan zijn opgevoed. De zoon Francescetto is gehuwd met Maddelena de Medici, dochter van grote renaissancevort Lorenzo il Magnifico uit Florence. Het huwelijk is met veel pracht en praal voltrokken in het Vaticaan, waar ook het huwelijk heeft plaatsgevonden van Battista, dochter van ’s pausen dochter Teodorina. In 1485 is deze paus gehuldigd door de bisschop van Worms, Johan van Dalberg, die hierbij een hooggestemde rede heeft uitgesproken, welke was opgesteld door Roelof Huisman. Laatstgenoemde bevond zich toen ook te Rome in het gevolg van de bisschop. (3)
    Tijdens het pauselijk bewind van Alexander VI (1492-1503) heeft het pausdom een dieptepunt beleefd. Bij het beklimmen van de pauselijke stoel had hij onder de naam Rodrigo Borgi een grote carrière  een zwaar leven achter de rug. In 1456 was hij 26-jarige leeftijd reeds kardinaal-deken en bisschop van Valencia geworden. Zijn pauselijke voorganger  Innocentius VIII had hem vier bisdommen en het patriarchaat van Constantinopel verschaft. Zijn jaarinkomen van 2.400.000 franken had hij verbrast met zijn officiële maîtresse Vannoze Cantanei, die hem vier van zijn vele kinderen had geschonken. Van deze kinderen  zijn Cesare en Lucretia de bekendste en  de beruchtste geweest. De jongste zoon van deze paus Rodrigo moet omstreeks 1502 geboren zijn. (4)
    In de late middeleeuwen, toen men kinderen van pausen aanvaardde, was het bij de bisschoppen en andere kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders niet anders gesteld. Zo had Jan van Arkel, in 1342 tot bisschop van Utrecht verkozen en in 1364 van Luik, vier onwettige kinderen, die door erkend werden en ruim met goederen werden begiftigd. (5) De zeden in het noorden van ons land verschilden niet met elders in het land. Willen Frederiks (1450-1527), als pastoor aan de Groninger Martinikerk verbonden, als persona geestelijk leider van de stad, waarvan hij bovendien lange jaren de politieke leider is geweest, vriend en studiemakker van Roelof Huisman, had een zoon Hieronymus, een kundig rechtsgeleerde, die mee behoord heeft tot de samenstellers van het ontwerp van het Ommelander Landrecht van 1550. (6)
    Wanneer we rekening houden met de geschetste zeden van de hoge geestelijkheid, dan zal het geen verwondering baren, dat  Mr. Hendrik Vries van Baflo, priester en persona. De hoofdpriester van de Ommelanden, een zoon had. We zullen zien, dat kinderen van lage geestelijken in die tijd eveneens normaal gevonden werden.
    (1) H. Kühner, Geschiedenis der Pausen, 1962,114; H.O. Feith, Onderzoek etc. ,197, 508, 509.
    (2) H.Hühner, id, 118; E.J.Tiaden, Das  gelehrte Ost Friesland, I, 1785, 6,7
    (3) Kühner, id. 121; P.Edidius, Rod. Agricole Phrysil etc. 1511
    (4) Kühner, id, 122 e.v.; H.Floerken, Repräsentanten der Renaissance, 1924, 7 e.v.
    (5) Feith, id, 302
    (6) Feith, id, 423, 567, 585.

    4. Het priesterhuwelijk en het celibaat
    Reeds in de eerste eeuwen van het Christendom is de opvatting opgekomen, dat iemand zijn heiligheid zou vergroten, door zich van geslachtelijk verkeer te onthouden. Dit heeft ertoe geleid, dat priesters en ook kloosterlingen dikwijls ongehuwd bleven. Er werden akties ondernomen om het priesterhuwelijk tegen te gaan. Vaak stonden deze onder leiding van de bisschop van Rome. Zo heeft Siricius, bisschop van Rome, in 385 in een brief alle gehuwde geestelijken veroordeeld.

De concilies hebben zich hieraan niet gestoord en op het concilie van Constantinopel in 680 was men van mening dat priesters zich niet van hun vrouwen moesten onthouden, noch dat zij bij hun inwijding de gelofte van kuisheid zouden afleggen. Vóór de splitsing in de Christelijke kerk in de elfde eeuw waren priesterhuwelijken niet verboden, al werd het door velen vromer geacht zich van het huwelijk te onthouden. In de Grieks-Katholieke kerk kent men nog de getrouwde pope, al maag die niet huwen met een weduwe en geen tweede huwelijk aangaan.
Gregorius VII, paus van 1073-1085, heeft aan de geestelijken het huwelijk verboden en in zijn streven steun gevonden bij enige vorsten, onder welke Willem van Normandië, de veroveraar van Engeland. In Duitsland is verbod vooreerst niet van kracht geweest en in de Nederlanden dateert het oudste verbod van 1131, toen te Luik op een synode besloten werd het verbod te doen doorgaan. Het is niet te bepalen wanneer in onze provincie de priesters ophielden gehuwd te zijn en het is zelfs de vraag of het hier voor de hervorming wel zover gekomen is. Enige schrijvers, waarvan de bekendste zijn Enea Silvio, de latere paus Pius II en de kroniekschrijver Eggerik Beninga, hebben beweerd, dat de Friezen niet graag ongehuwde priesters hadden, opdat de bedden van anderen niet bezoedeld zouden worden. Jhr. Mr. H.O.Feitg (1813-1895), rijksarchivaris te Groningen, heeft deze beweringen geheel willen weerleggen, doch is m.i. niet t al mogen we aannemen dat in de 14e en 15e  eeuw de gehuwde priester meer uitzondering dan regel was.
Door de eeuwen heen is er in de Roomse kerk steeds verzet tegen het priestercelibaat blijven bestaan. In 1440 heeft de genoemde Enea Silvio, de later paus Pius II, er een pleidooi tegen gehouden. In onze omgeving heeft Wessel Gansfort in vertrouwelijke gesprekken met  Roelof Huisman zich uitgesproken over het juk van de ongehuwde staat van de priesters, waar ook Erasmus, evenals Roelof een priesterzoon, zeer tegen gekant was. De strijd gaat voort. In 1548 staat Karel V het priesterhuwelijk toe, zij het tegen de zin van de paus, maar het concilie van Trente (1546-1564) wijst het af, ondanks de talrijke protesten. De dan gevallen beslissing zal een groot belang blijken voor de later R.K.kerk.
Naarmate in de late middeleeuwen het priestercelibaat meer ingang heeft gevonden is onder de priesters het gebruik opgekomen, bijzitten te houden. De priester bleef dan ongetrouwd, maar hij woonde en leefde wel met een vrouw, bij wie hij kinderen kreeg. In feite bleef hij dus leven als een getrouwde man, hoezeer dit ook in strijd mocht zijn met het canonieke recht. Deze toestand heeft in de Ommelanden voortbestaan tot aan de komst van de reformatie. Bij de komst van Alva  in ons land in 1567 heeft de bisschop van Munster in deze aloude gebruiken ingrijpend en met één slag veranderingen  aangebracht. Hij zond commissarissen naar alle pastoors in de Groninger Ommelanden. Tot eigenlijk geloofsonderzoek werd niet overgegaan, maar op één punt was de bisschop onverbiddelijk. Hij duldde geen bijzitten meer. Mevrouw >.Hartgerink Koomans schrijft hierover (Het geslacht Ewsum, 1938, 182:’Groot was het leed dat over vele pastoorsgezinnen  gebracht werd. Jonggehuwden die juist hun eerste standplaats dachten in te nemen zagen plotseling hun verwachtingen van een positie vervlogen en hun verbintenis als iets schandelijks gebrandmerkt; verstoten vrouwen wendden zich radeloos tot de collator om tenminste een toelage voor levensonderhoud te mogen ontvangen – maar officieel uit pastoriegoederen kon hun die natuurlijk niet worden toegewezen. Oude mannen, beroofd van hun levensgezellinnen werd het op hun eenzame post haast te zwaar.’

Zolang de Spanjaarden hier heer en meester waren moest men zich schikken,maar na het keren van de krijgskansen hebben vele geestelijken mee vanwege het celibaat de zijde van de reformatie gekozen. (1)
Toen leek het een uitgemaakte zaak, dat de R.K. priesters voor eens en altijd het celibaat zou zijn opgelegd. Doch het vuur is blijven smeulen en thans zijn wij er getuigen van, hoe de oude strijd in lle hevigheid is opgelaaid. En al heeft nog maar pas het tweede Vaticaande concilie in zijn decreet besloten geen wijziging aan te brengen in de wetten over het ambt en het leven van de priesters, toch blijven onder hen velen openlijk protesteren tegen de wettelijke verplichting van het celibaat
(1) De gegevens voor dit artikel zijn voor het overgrote deel genomen uit het reeds vermelde boek van H.O. Feith: Onderzoek naar den gehuwden staat der Vriesche priesteren, 1846

 

  1. Wat kon het buitenechtelijk kind worden?
    Buitenechtelijke kinderen zijn niet alleen voortgekomen uit alle lagen van de maatschappij, zij hebben zich ook in alle rangen en standen weten te handhaven, vaak op vooraanstaande posten. Al hebben de meesten van hen onopvallende plaatsen in de maatschappij ingenomen, toch is niet moeilijk in de hogere regionen vertegenwoordigers van hen te noemen.
    In ons land kunnen we in de 14e en 15e eeuw onder de lagere adel veel bastaards aanwijzen. De door de handel rijk geworden edelman Willem van Duivenvoorde, kamerling en zegelbewaarder van graaf Willem III heeft in de eerste helft van de 14e eeuw in het graafschp Holland, veel invloed weten te verwerven, ofschoon hij het buitenechtelijke kind van een vader met beperkte middelen was. Onder de lager adel trof men bastaards uit de verschillende gravenhuizen. Uit het Gelderse gravenhuis zijn hiervan gemakkelijke voorbeelden te geven. (1) Twee bastaards van Brabant hebben we in het voorgaande reeds als heren van Kruibeke leren kennen.
    Onder de regerende vorsten waren in de 15e eeuw in ons land en in de omliggende landen geen bastaars meer vertegenwoordigd. In Portugal kon een onwettige tak zich slechts met uiterste inspanning handhaven. In dezelfde tijd legde men in Italië de grootset onverschilligheid ten aanzien van de wettige geboorte aan de dag. Reeds leerden we als graven van Ferrara Lionello en Borso kennen, twee bastaards uit het huis Este. Aan dit hof leefden bijzonder veel bastaards als pikante bijzonderheid valt te vermelden dat, toen paus Pius II in 1459 op weg was naar het congres te Maantua, Ferrara 8 bastaards uit het huis Este, waaronder de vorst zelf, hem ter verwelkoming tegemoet reden. Ten tijde van Roelof Huismans verblijf in Italië was ook de koning van Napels een onwettige loot uit het huis van Arragon (2)
    Voor de noordelijke landen moeten we verder in de geschiedenis terugtreden om er regerende vorsten, die niet uit een wettig  huwelijk stamden, te kunnen vermelden. De bekendste onder hen was Willem de veroveraar, van 1066-1087 koning van Engeland en voordien reeds hertog van Normandië. Hij was de zoon van de Normandisceh hertog Robert de Duivel en een leerlooiersdochter uit Falaise (3) Al is het lang geleden, toch heeft over het overgrote deel van ons land een bastaard zijn macht kunnen uitoefenen, want Karel Martel, een onwettige zoon en opvolger van Pepijn de Middelste als hofmeijer en feitelijke regeerder over het Frankische rijk, heeft ons land tot aan de Lauwers veroverd. Misschien was ook de kleinzoon van Karel Martel, de beroemde keizer Karel de Grote, een bastaard. Diens geboorte is in nevelen gehuld, al wordt vaak vermeld, dat hij op 2 april 742 in Aken geboren is. Volgens een sage moet hij Beieren het levenslicht aanschouwd hebben als kind van Pepijn  de Korte en een molenaarsdochter. (4)

Volgens anderen moet hij in de Nederlande, ergens in de omgeving van Luik, geboren zijn. Aangezien er ook over zijn jeugd opvallend weinig bekend is, lijkt het wel zeer waarschijnlijk, dat dit met opzet geheim gehouden is. (5) Doch zelfs uit de Oudheid kennen we voorbeelden Darius II Nothis was heerser over het machtige Perzische rijk van 424 tot 405 voor Chr.
Nothos – bastaard (6)
 In Groningerland hebben verschillende edelen hun buitenechtelijke kinderen een positie kunnen verschaffen in de geestelijke stand, na ze eerst aan de buitenlandse universiteiten te hebben laten studeren. Herculus van Ewsum, een onwettige zoon van Abeke van Ewsum, is eerst pastoor geweest. Ook de andere onwettige zoons van Abeke kregen het aanbod een behoorlijke opleiding voor de geestelijke stand te volgen. Wilden ze geen geestelijke worden, dan kregen ze bij hun huwelijk een bepaalde som gelds uitgekeerd. Abekes broer Roelof had eveneens een onwettige zoon, die geestelijke is geworden. In het voorgaande hebben we al Julianus of Jullen, pastoor van Bedum en proost van Usquert leren kennen. Van de familie van Ewsum weten we veel door de diepgaande studie, welke mevr. Hartrgerink-Koomans van dit geslacht heeft gemaakt, doch we mogen aannemen, dat de familieomstandigheden in de andere vooraanstaande geslachten niet veel anders  zullen zijn geweest. (7)
 Tal van buitenechtelijke vorstenkinderen hebben hoge posities in de kerk bekleed.  Reeds zijn als zodanig de Utrechtse bisschoppen David en Philips de Goede genoemd. Vooral in Italië hebben veel vorstelijke bastaards de bisschoppelijke waardigheid bekleed, terwijl sommigen van hen in de kerkelijke hiërarchie opgeklommen zijn  te kardinaal. Onder de bisschoppen en in het college van kardinalen telde men in de 15e eeuw ook pausenkinderen. Men zich hierover niet verbazen, wan t in de late middeleeuwen werd bij benoeming van hoogwaardigheidsbekleders niet in de eerste plaats op de kundigheden van de kandidaten gelet, maar werd meer bereikt met protectie. Ook het hoogste ambt is een tijd door een bastaard bekleed. Paus Clemens VII, die van 1523 tot 1534 de stoel  van Petrus bezet gehouden heeft, heette voor zijn roeping tot dit hoge ambt Giulio de Medici. Hij was een onwettige zoon vaan Giuliano de Medici, broer van Lorenzo II Magnifico. (8)
Vaak werd op buitenechterlijke kinderen druk uitgeoefend om in een klooster te treden. Bekende voorbeelden hiervan in ons land zijn Erasmus en zijn broeder Pieter, beiden kinderen van de Goudse pastoor Mr. Geert en Margaretha, dochter van een heelmeester uit Zevenbergen. Pieter is het eerst gezwicht en monnik geworden in het klooster Emmaüs, gelegen Steyn bij Gouda. Zoals algemeen bekend is heeft hij naderhand het kloosterleven de rug toegekeerd, daar hij boven alles een vrij leven verkoos, gewijd aan de wetenschap, waarbij hij nog meer dan zijn lichtend voorbeeld, Roelof Huisman uit Baflo, geworden is tot een van de grootste geesten van zijn tijd (9)
(1) J.M. v. Winter, Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen, 1962, 103/105, 108.
(2) J. Burkhardt, De cultuur der Italiaande renaissance, 1957, 9
(3) T.de Vries, Slag bij Hastings, 1066, AO-reeks no 1127, 1996, 3.
(4) L.Stacke, Deutsche Geschicht, 1382,I, 171.
(5) T.de Vries, Karolingische Europa, AO-reeks, no 1075, 1966, 5.
(6) E.Th. Rimli, Geïllustreerde wereldgeschiedenis, 1965,I, 129
(7) M.Hartgerink-Koomans, Het geslacht Ewsum, 1938,49,91,113 en 188.

(8) H.Kühner, Geschiedenis der pausen, 1962, 137/141.
(9) D.v.Damme, Erasmus, 1960,39 vig

 

  1. De kansen voor het buitenechtelijk kind
    Wie aan de hand van voorgaande mocht denken, dat kerk en staat in de middeleeuwen een grote mate van onverschilligheid aan de dag gelegd hebben ten aanzien van het huwelijk en een welwillende houding aan hebben genomen jegens het buitenechtelijk kind, vergist zich. Vooral tegen het einde van de middeleeuwen werd officieel fel tegen zijn geboorte geprotesteerd, veel feller dan een paarhonderd jaar eerder. Dit kunnen we vaststellen, door wetteen uit verschillende perioden met elkaar te vergelijken.
    Volgend de ‘Wilckoeren van Langewolt; van 1282, artikel 26, mocht een moeder geen onechte kinderen krijgen, maar kréég ze die, dan mocht het kind tenminste van de moeder en de moeder van het kind erven. Een veel fellere geest spreekt uit het Stadtboeck van Groningen van 1425. Volgens het tweede boek, artikel 17, konden kinderen, die geboren werden ; de damnato coitu’, ‘dat zijn kinderen van monniken of van nonnen of van andere geestelijke lieden of gemene wieven in de bordeelhuizen gewonnen worden of die in adultio, dat is die aan overspel gewonnen worden’, noch van vaders- noch van moederszijde erven. Ook volgens het landrecht voor de Ommelanden van 1448, dus omtrent de tijd van Roelof Huismans geboorte, mochten papenkinderen, monnikskinderen, hoerkinderen e.d. van geen van beide ouders erven. En de kerk bleef niet achter bij het stellen van haar wetten. Uit deze e.d. bepalingen blijkt, hoe weinig achting met officieel het buitenechtelijke kind in het bijzonder dat van een priester toedroeg. Daarentegen tonen de gegeven voorbeelden aan, dat het in de praktijk van het leven nogal meeviel. Anders zouden immers nooit zovelen van hen een vooraanstaande positie hebben kunnen bekleden. Het loont de moeite om na e gaan op welke wijze zij de moeilijkheden, die hun door de maatschappij, in het bijzonder door de staat en de kerk, in de weg gelegd werden te boven konden komen.
    Dan kunnen we in de eerste plaats vaststellen  dat het met de algemene verachting zo’n vaart niet liep. Daarvoor was hun groep te groot; zo groot zelfs, dat de mensen het vóórkomen van veel buitenechtelijke kinderen wel moesten beschouwen als een normaal maatschappelijk verschijnsel. Hierdoor aanvaardden de vaders deze kinderen gemakkelijker als de hunne. Wel waren deze van het erfrecht uitgesloten, maar bij het leven van de ouders kon hun veel geschonken worden.

Wanneer de familie van deze kinderen over macht of goede relaties beschikte, dan was het in de regel niet nodig de opvoeding geheel uit eigen middelen te betalen. De leden van de vooraanstaande adel hadden vaak alleen of met anderen te beschikken over de omgeving van één of meer prebenden. Deze prebenden waren fondsen, bestaande uit de opbrengst van bepaalde landerijen, meestal bedoeld voor de bezoldiging van een geestelijke of om een aanstaand priester het nodige studiegeld te verschaffen, maar ook wel voor de opleiding tot een ander intellektueel beroep. Zulke prebenden werden soms vicarieën of lenen genoemd ofschoon deze woorden ook gebruikt werden om geheel andere begrippen aan te duiden. Meestal was het recht om zo’n prebende te vergeven gebonden aan het collatierecht, d.w.z. het recht om in een kerspel de geestelijk te beroepen. Uit dergelijke fondsen hebben vele van de genoemde kinderen studietoelagen genoten. (1)
En het waren niet alleen de onwettige kinderen van edelen, maar evengoed die van invloedrijke geestelijken. Hiertoe behoorde Roelof Huisman van Baflo, die op 27 maart 1454 door Walraven van Meurs, bisschop van Munster, begiftigd  met de helft van de opbrengst van een boerderij onder Baflo, waarvan de andere helft toebedeeld werd aan de heer Antonius, pastoor te Baflo en ook persona opvolger van Roelofs vader. Als één van beiden zou komen te overlijden, zou de ander de volledige opbrengst krijgen, onder voorwaarde, dat er een gedeelte van moest worden afgestaan voor  uitoefening van  de priesterlijke bediening te Baflo en als schatting aan het Munsterse bisdom.
Afgaande op de gelden wetten zou men voor de buitenechtelijke kinderen geen hoge posities in de maatschappij verwachten en toch zijn er voorbeelden te over om het tegengestelde te bewijzen. Voor de bastaards, die het tot regerend vorst of kerkelijk hoogwaardigheidsbekleder hebben gebracht, is de weg geëffend doordat hun geboorte door de paus voor wettig is verklaard. Hoe langs dezelfde weg ook burgers hun positie konden  versterken, leert de geschiedenis van Erasmus, die als zoon van een priester en als oud-kloosterling dubbel belast was. In 1517 werd hem door paus Leo X een algemene dispensatie verleend. (3) Deze zelfde paus heeft zijn natuurlijke neeg Giulio, de latere paus Clemens VII de weg bereid, door diens geboorte voor wettig te verklaren en hem tot bisschop en vervolgens tot kardinaal te verheffen. (4). Het is niet bekend of Roelof Huisman op deze wijze zijn afkomst heeft trachten te zuiveren.

Aan de hand van deze studie ben ik tot de volgende conclusies gekomen:
1. Roelof Huisman was de zoon van de hoogste priester in de Groninger Ommelanden.
2. In die tijd werden zeer veel buitenechtelijke kinderen geboren, niet alleen van wereldlijke personen, maar ook van geestelijken van de laagste tot de hoogste rang.
3. Uit de toen geldende wetten blijkt, dat door kerk en staat officieel tegen de geboorte van deze kinderen werd geprotesteerd,
4. Ze werden door hun tijdgenoten aanvaard en men nam tegenmaatregelen, die bedoeld waren om invloed van de voor hen ongunstige wetten tegen te gaan, doch soms bewerkten, dat de kansen op een goede positie in de maatschappij voor het buitenechtelijke kind gunstiger waren dan voor het kind, uit een wettig huwelijk geboren.

(1) M.Hargerink-Koomans, Het geslacht Ewsum, 1938, 74/77; R.P.Cleveringa, Clauwgerechtigde heerd, 1963, 67.
(2) H.E.J.M. van der Velden, Rodophus Agricola, 1911, 45.
(3) D. van Damme,. Erasmus, 1960, 29 en 124.
(4)H.Kühner, Geschiedenis der pausen, 1962, 131

Naschrift
 De artikelen over het buitenechtelijke kind in de 15e eeuw hebben nogal veel reakties verwekt. De meeste waren voor de schrijver aangenaam, want hierbij ging het om belangstellende vragen of waarderende opmerkingen. Sommige waren echter van minder prettige aard. Het gaat hier om opmerkingen, die afkomstig zijn uit twee groepen van onze samenleving.
In de eerste plaats bedoel ik de opmerkingen van mensen, die zich in hun leer gesterkt voelen. Zij beschouwen zich blijkbaar als ware volgelingen van de reformatoren die in de 16e eeuw uit het oude kerkelijke verband zijn getreden en aparte groeperingen hebben gevormd. Met nadruk moet ik erop wijzen niets over de kerkelijke leer te hebben geschreven, maar: alleen over omstandigheden en personen uit die verwarde tijden. U mag er alleen uit konkluderen, dat veranderingen in de organisatie nodig waren. De kerkelijke leer tast ik niet aan, want die noem ik niet.
In de tweede plaats richt ik mij tot degenen, die bepaalde gedeelten ervaren hebben als aanvallen op hun denkrichting. Uw  huidig kerkelijk verband is voor een belangrijk deel het werk van de contra- reformatoren, die met alle middelen de eenheid onder de Westerse Christenen hebben willen handhaven en daarbij meer aansluiting hebben gezocht bij de toen bestaande organisaties. Deze contra-reformatoren hebben m.i. evengoed de noodzaak van veranderingen ingezien en ze ook aangebracht. De noodzaak bleek onder meer uit het wangedrag van  zoveel wereldlijken en geestelijken. Wij in onze tegenwoordige samenleving zijn allen even na aan de personen, die voor de reformatie geleefd hebben. Niemand kan aansprakelijk gesteld worden voor de daden van zijn voorgeslacht, maar wanneer wij menen deze  toch nazaten te moeten aanrekenen, dan moeten we dit aan ieder van ons gelijkelijk doen.

Men heeft mij aangeraden mij tot het heden te bepalen en mij verweten in te gaan tegen de groeiende oecumenische gedachte. Ik zie die beschuldiging als onjuist. Ik verheug me over een groeiende toenadering en ben blij dat de een de ander niet meer als ongelovige, de ander de een niet meer als bijgelovige betitelt. In deze tijd, nu van buitenaf grote gevaren het Christendom bedreigen, ligt het m.i. ook voor de hand, dat men meer kijkt naar hetgeen verenigt, dan dat wat scheidt. Maar hierbij moeten we niet terug naar omstandigheden als in de 15e eeuw. We moeten verder, rekening houdend met de lessen uit het verleden, vooral wanneer dit bittere lessen zijn. Daarom  zeg ik tegen degenen, die onaangenaam door bepaalde delen in mijn betoog getroffen zijn: beschouw ze als een griepspuit van de dokter, men kan er eerst wat katterig van zijn, maar daarna kan men met groter vertrouwen de toekomst tegemoet treden.