Het beklemrecht
Artikel uit de Mernemap 2009 onder de rubriek Agrarische geschiedenis
Uit het Archief Historische Kring De Marne
Het beklemrecht is een zakelijk recht (een soort vast huursysteem) dat bijna alleen in de provincie Groningen voorkomt. Het is een recht dat eeuwigdurend is en het is onmogelijk om het eigendom waarop dit recht is gevestigd te splitsen. Degene die dit recht heeft wordt beklemde meier genoemd en het geeft hem de bevoegdheid om andermans grond te behouden en te gebruiken. Zo kan hij worden gezien als eigenaar van de zich op de deze grond bevinden gebouwen en beplanting. Hij heeft wel de plicht om de eigenaar jaarlijks een vast huurbedrag te betalen, alle lasten te dragen en ook moet hij bij speciale gelegenheden een bijzondere uitkering (geschenk) betalen. In veel gevallen zijn kerken eigenaar van deze gronden en dan vooral de Rooms Katholieke parochies en de Hervormde kerkbesturen.
In het Nederlandse recht wordt het beklemrecht wel genoemd maar verder niet geregeld. Als rechtsbron moet teruggegrepen worden op vaak hele oude rechten waarbij het gewoonterecht een erg belangrijke plaats inneemt. Ofschoon er al veel van deze eigendomsvorm is afgekocht rust nog steeds op een aanzienlijk gedeelte van het Groninger platteland dit eigendomsrecht. Door de aanwezigheid van dit recht hebben vooral boeren op het Hogeland hun landerijen nooit mogen splitsen en mogen verdelen onder hun kinderen zodat de oorspronkelijke omvang ervan in stand is gebleven.
Het beklemrecht vindt zijn oorsprong in een oud Germaans recht waarbij de eigenaar en de gebruiker van grond naast elkaar stonden. Dit systeem wijkt af van andere systemen van landverhuur omdat deze stammen uit het Romeinse recht. Vóór 1600 kwam het nog niet voor en het gebruiksrecht van andermans grond werd aangeduid met de begrippen huur en pacht. In deze provincie hadden kloosters aanzienlijke hoeveelheid grond die voor zes jaar in huur werden uitgegeven. Als de huurperiode verstreken was had de huurder geen recht op verlenging en moest hij zijn houten huis afbreken en op een andere plek weer opbouwen. Als de huur wel werd verlengd dan was het de gewoonte om aan de eigenaar een geschenk te betalen. Een verschil met de pacht is dat niet de eigenaar een huis bouwde maar de pachter.
In de loop van de 17e eeuw is men deze huur en landgebruik gaan aanduiden met de naam beklemming. De gebruiker die vroeger meier werd genoemd kreeg nu de benaming beklemde meier. De jaarlijkse betaling bleef men wel huur noemen. Tussen 1600 en 1800 veranderde de opzegbare tijd waarover er kon worden gepacht in een eeuwigdurende erfpacht waarvan de pachtsom niet kon worden gewijzigd. Betaalde je in 1600 een pacht van f 4,– per hectare dan gold dat bedrag in 2000 nog.
De oorzaken van deze verandering zullen zijn dat een menselijk streven is om te proberen zijn tijdelijke gebruiksrechten om te zetten in een vaste. Een andere reden was dat het huis dat de meier bouwde zijn eigendom bleef. Toen deze nog van hout waren konden ze eenvoudig worden afgebroken maar toen ze van steen werden gebouwd, was het veel moeilijker geworden om ze te verplaatsen. Als de huur toch werd opgezegd dan moest de waarde van de woning door de eigenaar worden vergoed. Opzegging werd daardoor voor de eigenaar en de pachter financieel onvoordelig en zodoende werd men min of meer tot elkaar veroordeeld.
Bij de Reductie in 1594 vielen de goederen van kloosters toe aan het gewest Stad en Lande. 1/7 van alle cultuurgrond kreeg de provincie hierdoor in handen. De positie van de beklemde meiers in de provincie Groningen werd echter nog sterker. In de 18e eeuw werd een beroemd proces gevoerd over het beklemrecht. De provincie verkocht toen veel van haar bezittingen en de kopers ervan veronderstelden dat daardoor ook de beklemming kon worden opgezegd. Er werd een proces gevoerd maar dit leidde er uiteindelijk toe dat een overeenkomst werd gesloten tussen beide partijen. In feite was dit voor de eigenaren van de grond een nederlaag want hiermee was de vaste, altijddurende en in alle linies verervende beklemming een feit geworden.
Het geschenk houdt in dat bij vererving, huwelijk of overdracht, ook nu nog, aan de eigenaar “een geschenk” moet worden betaald. Volgens het geldende gewoonterecht is in zo’n jaar twee jaar huur verschuldigd: één keer van de afgaande meier en één keer van de aangaande meier.
Het huurboekje dat meiers hebben en waarin jaarlijks de betaalde huur wordt aangetekend is vaak al eeuwen oud. Er zijn nog heel veel van deze huurboekjes in gebruik maar er liggen er ook heel veel in archieven en er zijn er waarschijnlijk al heel veel vernietigd omdat ze zijn afgekocht of doordat ze zijn vervangen door nieuwe omdat de oude vol waren. Bij het afkopen van een beklemrecht wordt doorgaans 40 jaar het huurbedrag als prijs genomen. De notariskosten voor zo’n transactie zijn vele malen hoger dan de opbrengst van de grond en dat is een belangrijk argument om het juist niet te gaan afkopen en de bestaande situatie te handhaven.