Enkele bijzonderheden uit de geschiedenis van het Kerspel Vliedorp
F.A.W.Noordhuis-van ’t Land
(Hogelanster 17-12-1970)
Al eerder werd in de Hogelandster een artikel geplaatst over Vliedorp en Ol Weem, tewrijl in de ‘Marnememoires’ en ‘Wandelingen in de Marne’ ook Vliedorp wel ter sprake kwam, maar toch blijft dit kerspel met zijn eenzaam en verlaten kerkhof en het daarvan een kwartier gaans afgelegen dorp ons boeien, en steeds weer trachten wij uit de spaarzaam bekende gegevens ons een beeld te vormen, wat hier vroeger is geweest.
De naam Vliedorp (of Fliedorp of Fledorp) duidt waarschijnlijk op de oude rijt of riet, ten oosten van Ol Weem in de grijze voortijd de belangrijkste vliet in de Marne. Hierlangs loopt nu de kerspelgrens.
Vroeger heeft men wel gedacht aan een afleiding: Vlietorp of terp, maar wanneer omstreeks 1884 Jan Zijlma schrijft over de Marne, dan bestrijdt hij deze theorie al, omdat het nog bestaande kerkhof, in verhouding tot de omliggende lage landen te weinig is opgehoogd om oningedijkt ten allen tijde voldoende tegen de vloeden beschut te zijn geweest. Vliedorp lag immers oudtijds buiten de eerste dijkgordel. Jan Zijlma concludeert hieruit dat de kerk van Vliedorp geen hogere rang zal hebben bekleed dan die van kapel, gelegen in en onderhorig aan de parochie van Ulrum.
De hoogte van Vliedorp ligt iets ten zuiden van de rij van heuveltjes van Barnegaten In Warfhuizen tot Robersum in Vierhuizen en vondsten in de bodem wijzen er op, dat ook in de voor-christelijke tijd deze hoogten reeds bewoond werden. Uit het feit dat Vliedorp een kerk bezat, mag men aannemen dat voordien op deze hoogte al een heidense offerplaats te vinden was – de eerste hoogte, die men vanaf het Reidiep kan bereiken – en dan kan men zich voorstellen, dat het nu verwaarloosde kerkhof één der oudstbewoonde en gebruikte hoogten is en zelfs misschien, zoals sommige kronieken wilden, het oudste dorp in De Marne. Van zo’n dorp mogen we ons niet te veel voorstellen: een Romeins schrijver, Plinius schrijft hierover wanneer dij de veldheer Corbulo vergezelt, in 47 na Christus uitgezonden werd om de Friezen opnieuw te onderwerpen en om de Chauken (?) te verslaan: ‘In het Noorden zijn door ons gezien de volken der Chauken. Een uitgestrekte streek wordt daar bij tussenpozen tweemaal in een tijdsruimte van één dag door de oceaan overstroomd, zodat men bij deze eeuwige strijd in de gang van de natuur er aan twijfelt, of de grond tot het vasteland of tot de zee behoort. Daar wonen armzalige mensen, die hun hutten plaatsen op opgeworpen hoogten of door hen zelf gebouwde verhevenheden. Zij gelijken op zeevarenden als het water de omgeving bedekt, op schipbreukelingen als de wateren zijn teruggeweken; zij maken dan ook rondom hun hutten jacht op de vissen, die met de eb weer teruggevoerd worden. Zij hebben geen vee en geen melk, zoals hun naburen. Zij kunnen zelfs geen strijd voeren met wilde dieren, want nergens bevindt zich struikgewas. Van zeewier en biezen vlechten zij touwwerk om tot netten voor de visvangst te dienen. Slijk dat zij met de handen grijpen, drogen zij meer in de wind dan in de zon. (Turf??) Hiermee koken zij hun spijzen en verwarmen hun door de noordenwind verstijfde ingewanden. Hun enige drank is regenwater, bewaard in putten bij de ingang van hun huis.’
Waarschijnlijk is tussen 750 en 800 in deze streken het Evangelie gepredikt en toen zijn de eerste kerkjes gebouwd, van hout met een rieten dak. Na het jaar 1000 verschenen langzamerhand de klokken, die men in houten torens plaatste. Halverwege de 13e eeuw ligt Vliedorp met een gedeelte van Houwerzijl binnen de dijkgordel en misschien is pas daarna de houten kerk door een stenen vervangen. Mogelijk was deze kerk slechts een kapel, behorende bij de parochie van Ulrum, waar de boeren uit de buurt en de vissers en koopvaarders uit Houwerzijl naar toe konden gaan. Hoe het zij: in de 13e of begin 14e eeuw had Vliedorp een zelfstandige kerk en was een kerkdorp. Burgten en borgen zijn er niet, waarschijnlijk hebben dus de inwoners van Vliedorp zelf het benodigde gegeven, want volgens het Romeinse Kerkrecht:’Niemand bouwe een kerk, voordat de bisschop ter plaatse komt en het kruis in het openbaar aldaar opricht en voordat hij, die de kerk bouwen wil, bepaalt en schenkt, wat voldoende is voor het kerklicht en voor de kosterij en de bezoldiging der kosters. Heeft hij deze geschonken, hij moge bouwen.’
In 1485 wordt de kerk in Vliedorp genoemd in archiefstukken van het bisdom van Münster, in de 80-jarige oorlog wordt de kerk eerst door de Prinsgezinde soldaten bezet, en wanneer die haar verlaten hebben, trekken de Spaansgezinden erin (1583).
In deze 16e eeuw verpacht de bisschop van Münster, Gisbertus Keteler, de tienden, de dekenlammergelden en het koeschot van de kerken van o.a. Vliedorp, Nierkerk en Ulrum aan Gerhard Lewe, zijn zoon en zijn erfgenamen voor 4 gouden Rijnsche guldens a 28 Groninger stuivers per jaar, welke som steeds te Baflo moest worden betaald.
Na de Hervorming is de gemeente van Vliedorp vacant; vanuit Zuurdijk wordt voorgesteld om Vliedorp met Zuurdijk te combineren. Dit gaat niet door: Vliedorp, Niekerk een Ulrum krijgen samen een predikant, en met Ulrum blijven zij verbonden tot 1651, wanneer de predikant Wesselus Rhodius wegens hoge ouderdom voor Ulrum bedankt, maar nog twee jaar blijft in Niekerk-Vliedorp. In 1604 wordt in een rapport aan de synode bericht dat in Ulrum, Niekerk, Vliedorp en Zuurdijk bijna alle goederen ontvreemd zijn. Ziet Niekerk kans in 1629 haar kerk te vernieuwen en zich in 1642 een nieuwe avondmaalsbeker aan te schaffen aan de kerk van Vliedorp werd vermoedelijk al weinig meer gedaan. Of hier eigen avondmaalszilver was of dat dit door de predikant van Ulrum of Niekerk werd meegenomen is mij niet bekend. De kerk werd steeds bouwvalliger, terwijl de gemeente van Vliedorp waarschijnlijk grotendeels werd gevormd door kleine burgerij en arbeiders. De rijkere boeren waren Mennist. Na het overlijden van Ds. Johannes Wilman stelt de kerkvoogdij voor de diensten niet meer beurtelings in Vliedorp en Niekerk te houden maar alle te Niekerk. De collator, Haro Caspar van In en Kniphausen weigert dat echter, maar in 1695 kan het niet langer en de kerk in Vliedorp wordt gesloten en begin 1700 afgebroken. Haar stenen werden gebruikt voor de bouw van de pastorie in Leens.
Pas na de afbraak van de kerk begint men te spreken van de Weem of Wedem van Vliedorp. Misschien sprak de al lang, misschien bijna sinds 200 jaar, lege pastorie waar nu geen kerk meer bij stond, sterk tot de verbeelding van de mensen. Later werd de pastorie gebruikt als arbeidershuis of haar stenen zijn daarvoor gebruikt, maar er is niets meer van over. Het was er ook niet pluis, wist men te vertellen. In donkere nachten en avonden spookt er de vreselijke borries of helhond, een grote zwarte hond met ‘glenne’ ogen, zo groot als ‘dobbelaiers’. Zijn staart is slechts een stompje, vandaar dat ook spreekt van stommestaart. Marten Douwed Teenstra vertelt er van:
‘Ook Borries, de gevreesde hond,
Sluipt hier met gloeiend ogen rond
En laat zijn staart een weinig hangen!
Men ziet dat Plaagbeest steeds alleen.
En ’t houdt zijn eigen loop en gangen
Tot aan ’t eind van de vorige eeuw werd het kerkhof nog gebruikt (In ieder geval 1894), met de boot vanaf Houwerzijl, dan door 6 dragers gedragen langs de kant, via een vonder over de sloot en zo naar ’t kerkhof. In het begin van deze eeuw lag er in deze sloot nog een boot, waarop twee Lutjegasters woonden, moeder en zoon. Nu is het kerkhof zozeer verlaten,dat brandnetels en distels de graven overwoekeren, terwijl al enkele malen stenen moedwillig zijn vernield. Enige jaren geleden is het overgegaan in handen van het ‘Groninger Landschao’.
Kerkelijk gezien is Vliedorp – wat de Hervormde kerk betreft – opgegaan in Niekerk: de inwoners van het kerspel Vliedorp wonen, voorzover niet op boerderijen in het dorp Houwerzijl.
De naam Houwerzijl – zijl van de houw – brengt ons niet veel verder. De naam ‘houw’ komt in de friese landen meermalen voor op oudland, dikwijls bij madeland (=laaggelegen grasland). Het kan betekenen ‘hoeve’, of ‘het recht om te houwen’, dus bij madeland het recht om te maaien. Soms heet een grondstuk ‘die houw’, meestal ligt het ‘op de houwen’. (Aantekeningen J.S. van Weerden).
Bovengenoemde vissers hebben waarschijnlijk steeds zo dicht mogelijk bij hun haven of aanlegplaats gewoond en na het tot stand komen van een dijk konden zij de hoogten verlaten en zich vestigen bij de monding van de vliet, aan de Hunze (het tegenwoordige Reitdiep). Al rond 400 kwamen de Noormannen ook langs de Hunze ons land binnen – en vaak schijnen de bewoners uit deze streken gemene zaak met de Noormannen te hebben gemaakt tegen de Franken. Wanneer deze streken gekerstend zijn zullen ook de bewoners alhier de Noormannen zien als heidense vijanden en zo gauw de Vikingschepen gesignaleerd worden, zal er alarm geslagen zijn. De vijand komt over zee, is dat misschien een van de redenen dat de toren van de Vliedorper kerk wordt geplaatst in Houwerzijl? Of diende deze toren ook als baken voor de vissers? Jan Zijlma vermeldt in zijn boek ‘De Marne’dat in 1780 de Houwerzijlster toren behorende bij de Vliedorper kerk is ingestort, en dat het uurwerk van deze toren nog in het midden van de vorige eeuw in Winsum aanwezig was. Deze toren stond vlak bij de laatste sluis; even ten zuiden van de dijk. Wanneer de sluis lag ten noorden en oosten van het voormalige zijlhuis, dan zou deze toren hebben gestaan ten zuiden van het café Hoogeveen. Over de sluizen in Houwerzijl schrijft Jan Zijlma uitvoerig: ‘Tot de eerstaanwezige sluizen in de Marne moeten wij brengen de Houwer-zijl, welke in haar vroegste aanleg in het oude dijkleger bij de zogenaamde Vlakkeriet, in de richting tussen Zuurdijk en de Vliedorper boerderijen moet gelegen hebben; wanneer men namelijk aanneemt dat de sluizenbouw onder welke vorm of gestalte dan ook, direct met het opwerpen der dijken is begonnen en niet dat men, in navolging der duinenketen voorlopig gaten voor de afvoer van het binnenwater openliet’ (Jan Zijlma in zijn boek ‘De Marne’, neemt als vaststaand aan dat er een dijk liep over Zuurdijk, over Vlakkeriet en verder. Een nieuwe opvatting is dat er vóór de dijk van 1288 twee oeverwallen waren, de een langs het oude Reitdiep – Ewer – Hoogte – Westerhuis – Midhalm – Vierhuizen -, de andere over Zuurdijk naar Robersum; met hogergelegen bewoonde gedeelten. De Oude Weem is dan een hoogte in het midden gelegen en van alle kanten toegankelijk, en zou daaraan haar heiligdom te danken hebben.)
Op deze plaats waren wel enkele tekenen van een doorrid (keien in de bodem) maar in Jan Zijlma’s tijd was er niets van een zijl te bespeuren. Reeds in 1288 is deze dijk als waterkering vervallen en vervangen door een meer zuidelijke dijk (ten zuiden van Ewer,langs het Gansehuis en dan naar Houwerzijl, langs de Dijksweg, ten westen van de boerderij van Dwarshuis, langs de kust). De dijk tussen de plaats van het Gansehuis en Houwerzijl is vrij zeker enige malen verlegd en op grond van de overblijfselen van een buiten- en binnenriet neemt Jan Zijlma aan, dat een voormalige sluis moet worden gezocht ongeveer 500 tot 600 meter ten noordoosten van Houwerzijl waar toen nog de sporen van een bijna gedempte kolk aanwezig waren en wel juist in het dijkleger van voor 1570, dat van de rietboor, die de grens uitmaakt tussen Leens en Ulrum met een boog naar heet noorden naar Houwerzijl loopt. Vanaf deze kolk het zuid-oosten op, tot bijna aan de Prov. Dijk was in 1843 de dijk nog aanwezig. Later lag deze zijl volgens Teenstra ten westen van de genoemde rietboor – dus ten westen van de oostgrens van de gemeente Ulrum. Na de Allerheiligenvloed in 1560, toen de houten korttevoren gerepareerde sluis van hier was weggespoeld naar Westerhogemeeden werd de sluis naar Houwerzijl verplaatst. Ook van deze laatste sluis verslijkt de buitenriet en daarna wordt het water grotendeels via Schouwerzijl geloosd. Een resolutie van het Houwerzijlvest van 20 juni 1712 vermeldt: Reparatie van de buiningen achter Houwerzijl, het opschonen en verwijden van de haven een het graven van een nieuw kanaal buiten Houwerzijl; waarbij f 150,– wordt betaald voor vergraven kwelderland en f 1302,70 voor het graven van 55 roeden nieuwe en 140 roeden oude riet. IN 1714 spreekt ’n resolutie over de toeslijking van de nieuw gegraven rijt buiten Houwerzijl en de daardoor veroorzaakte onbruikbaarheid van de zijl. In april 1717 wordt een commissie benoemd om aan de schepperen en rechteren van het Schouwerzijlvest door hun zijl te mogen lozen ( voor een jaarlijkse vergoeding van f. 150,– en f. 15,– voor de bedienden; wat in 1718 al verhoogd wordt tot f. 200,–) Deze ‘tijdelijke’ oplossong duurt nog steeds voort. In 1728 wordt de sluis opgeheven.
In 1760 worden de koperen pannen en proppen van de voormailge Houwerzijl verkocht en de opbrengst dient tot het bekleden van de presidentsstoel en kussen en versiering met de zijlvesterwapens, zoals het oude geweest is. In 1762 wordt de straat over de plaats waar de Houwerzijl gelegen heeft, gerepareerd.
Na 1717 behoefde waarschijnlijk de waarman geen toezicht meer te houden op het liggen der schepen binnen en buiten Houwerzijl. Binnenscheepvaart was er nog wel tot in het begin van deze eeuw boomde men over de oude wateren en verscheepte zo goederen en bij de trekvaart werd overgeladen.
Tevoren was Houwerzijl, ‘onder Clockenslag van Vliedorp, een haven, vissershaven, maar waarschijnlijk ook wel aan- en afvoerhaven: kaas, boter, vee en paarden, invoer van koren. De vissers visten op zee, maar ook wel op het Reitdiep, waardoor ze moeilijkheden kregen met de stad Groningen. In het boek van J.Bierma:’Humsterland’vond ik hierover het volgende:
‘Groningen had het visrecht op het Reitdiep. Dat wil zeggen het recht om er te vissen kwam uitsluitend toe aan Groninger vissers, zg. binnenvissers. Die lootten onderling om de percelen of ‘stallen’waarin het Reitdiep verdeeld werd. In 1550 werd bepaald dat de Ruigezandster vissers mee mochten loten ‘uit goedwilligheid’ werd dit toegestaan, want te Reitdiep was een stadsstroom. Vissers in Oldehove klaagden in 1573, maar zonder succes. In 1637 gelastten Burgemeester en Raad, eens te informeren ‘hoeveel Buitenvissers er zijn en in hoeverre die het de Stadsvissers lastig maken.’ Om hun namen gewaar te worden, bedacht de Olderman een list; hij nodigde de vissers van Oldehove en Houwerzijl uit, adressen te tekenen, onder voorspiegeling dat dit voor hen voordelig was. En, hoe onverklaarbaar ook, ze tekenden! (Mogelijk hadden ze geen weet van de inhoud0> Nu werd aan de Olderman, vergezeld van de Syndicus (= Stadsadvocaat) en de Secretaris van de Stad gelast, de visstokken van de Ommelander vissers uit te trekken; deze werd verboden ooit weer op het Reitdiep te vissen. Ook aan de Oldehover en Houwerzijlster vissers, die zo braaf vergunning gevraagd hadden, werd het recht ontzegd. In de stedelijk begroting van die tijd komt een jaarlijkse post voor van f 225,– als bezoldiging van een opzichter te Houwerzijl. Protesten en processen volgden. De Gecommitterd Raden van de Ommelanden steunen hun vissers. Strijd tussen de Stad de deze Gecommitteerd Raden. Deze dreigen de Olderman met gevangenneming, waar hij zich op haar gebied vertoont. Immers het Reitdiep loopt over de Ommelander bodem en is een Ommelander rivier. Eigenlijk mogen er alleen Ommelander vissers vissen. Hevige tonelen spelen zich af; Ommelander edelen, die zich in de Stad vertonen, worden met messen bedreigd. De netten van de Groninger vissers worden op last van de Ommelander Landdag in beslag genomen. In 1641 komt de Olderman met dertig soldaten op der Zoutkamp, om de rechten der Stadsvissers met de sterke arm te ondersteunen. Eindelijk, in 1643 komt het tot een vergelijk: aan weerskanten zullen netten, bomen en schepen worden teruggegeven en over de ‘visstallen’zal tweemaal ’s jaars worden geloot, gelijkelijk tussen de Ommelander en Stadsvissers. Alleen zullen bij loting de Stadsvissers het water bij de Waarden en de Ommelanders dat bij de Rodehaan vooruit krijgen!
De stad heeft met merkwaardige volharding altijd aan zijn recht volgehouden.
Hoe belangrijk was de haven van Houwerzijl? We zullen het wel nooit meer weten maar in 1347 wordt een inwoner van Houwerzijl: Fredricus van Howersyle, benoemd als afgevaardigde om het geschil tussen Hamburg en Hunsingo te beslechten. In de strijd tussen de Schieringers en Vetkopers bouwden de Schieringers een versterking bij Houwerzijl, die in 1422 moest worden afgebroken. Ook in de 80-jarige oorlog wordt Houwerzijl genoemd: in 1586 klaagt de commandant van Zoutkamp, Tjaard Heerma, dat de boeren de wachten verzuimen en vraagt tevens om buskruit. Het volgende jaar schrijft hij aan Luitenant en Hoofdmannen over het plaatsen van een wachthuis tussen Zoutkamp en Houwerzijl en over het versterken van de laatste plaats. Heel goed zullen deze versterkingen niet gemaakt zijn, want in 1589 landt graaf Willen Lodewijk bij Windeweer onder Houwerzijl en neemt vandaar de schans van Zoutkamp. Windeweer ligt aan de oude dijk, tegen het land van de boerderij Westerhuis. Eigenaar van Dijk, gebruiker B.Zijlstra. Hier stond vroeger een huisje, dat afgebroken en in Niekerk weer opgebouwd werd.
De Houwerzijlsters gingen tot 1695 in Vliedorp naar de kerk, voorzover ze Hervormd waren, sindsdien trokken ze langs het kerkpad naar Niekerk, de afstand was ongeveer gelijk. Aanvankelijk hadden Niekerk en Vliedorp wel elk een koster, maar toen in 1658 beide plaatsen vacant kwamen werden zij door één man vervuld en dat is zo gebleven. De koster trad als schoolmeester op, maar bleef door zijn kerkelijke aanstelling een kerkelijk ambtenaar. De school was het aanhangsel en het eigendom van de kerk. Als inkomsten voor de koster worden in 1575 door de kerkvoogden van Vliedorp opgegeven de inkomsten van een ‘ijzeren koe’, d.w.z. een vast bedrag in plaats van het vruchtgebruik van een koe, die indertijd door Abel van Westerhuis in ruil voor een gulden jaarlijkse pacht aan de kerk was afgestaan, onder voorwaarde dat wanneer kerkvoogden die gulden te eniger tijd ten behoeve van de kerk weder mochten verlangen, zij hem achttien gulden voor de geschonkene koe moest uitkeren. Vanaf 1655 werd jaarlijks f.50,– uit het kloosterfonds aan de koster van Vliedorp verleend. Verder was er nog wat kosterieland. Nog in 1915 bezit het kerspel Vliedorp 3 kadastrale stukken land als kosterieland (E508, 509, 1226), rechts naast het pas naar Oude Weem – in het boerderijenboek één stuk, nu verkocht aan Kl.Mulder, die er met een langwerpig stuk land naast de weg één geheel van maakte.
In 1868 werd nog een nieuwe kosterie in Houwrzijl gebouwd, waarvoor de kerkvoogden aan de ingezetenen van het kerspel een lening door inschrijvingen van f.3000,– vroegen. Het gemeentebestuur van Ulrum kocht de kosterie met bijbehorende afzonderlijke tuin te Houwerzijl in 1881, tot een woning voor de onderwijzer, voor f 3500,–
Van 1 oktober 1860 tot 14 januari 1861 was de school al gesloten geweest bij gebrek aan een hoofdonderwijzer; een aantal jaren na 1900 werd zij geheel gesloten. Voortaan moesten de Houwerzijlster leerlingen naar de O.L. school in Zuurdijk, de leerlingen van Niekerk naar Ulrum. In 1883, 21 mei, werd er een bijzondere school in Houwerzijl geopend, ten behoeve van en op kosten der Christelijke Gereformeerde gemeente aldaar,’
Dit waren enkele historische gegevens uit het kerspel Vliedorp, waarbij ik terzijde liet bijzonderheden over boerderijen en Doopsgezinde gemeente te Houwerzijl, al eerder behandeld door mevr. I.H.Zijlma; en het ontstaan der Gereformeerde kerken, beschreven door J.S. van Weerden in ‘Spanningen en conflicten’. Hierbij dank ik allen die mij, onbekend met vele bijzonderheden op de hoogte brachten van plaatsen en plaatsnamen, en wanneer U over dit geschrevene nog meer bijzonderheden weet, dan zou ik dit graag van U vernemen.
Literatuur o.a:
J.S. van Weerden: Marne Memoires; Spanningen en Konflikten.
J,Zijlma: De Marne
P.H.Meekhooo Doornbosch: Catalogus van de Archieven der Zijlversterijen etc..
J.Kooper: Het Waterstaats verleden van de prov. Groningen.
G.A. Wumkes: De Gereformeerde Kerk in de Ommelanden etc.