De adelstand in de Ommelanden
Deel 17 van de serie ‘DE GRONDSLAGEN VAN ONZE MAATSSCHAPPIJ’ door Dr. L.Bruins
(De Hogelandster 27-09-1963)
Alvorens na te gaan hoe elders de adel tot een stand geworden is, zal het nuttig zijn het ontstaan van deze stand in de Friese gewesten d.w.z. in het gebied tussen Wezer en Zuiderzee en speciaal tussen Eems en Lauwers nog eens na te gaan en daarop voort te bouwen. De oudste bewoners woonden er in kleine buurschappen, te vergelijken met de tegenwoordige gehuchten, bijeen. Elke buurschap telde verschillende organisaties, waarvan de buurkluft, -clauw of – gilde de belangrijkste was. Deze zullen we kortheidshalve verder als clauw aanduiden. De leden van de clauw waren de eigenaren van de edele heerden, de oerboerderijen. Zij waren de opvolgers van de oorspronkelijke bezitters van de hele buurschap en heetten eigenerfden, heren (=erfgenamen) of edelen. De laatste naam, oorspronkelijk ethelingi, hangt samen met eed, een synoniem van clauw, en met ethel, de oude benaming van een edele heerd. Eerst kende men twee bestuursfuncties, n.l. die van olderman en jongerman, die langs de edele heerden volgens ommegang rondgingen. Elk jaar werd een nieuwe jongerman aangewezen, de oude jongerman werd dan olderman en de olderman trad af. De olderman leidde bestuur en rechtspraak en gaf zijn bevelen aan de jongerman die o.a. de boetegelden moest innen en bij onwilligen pand moest gaan halen, zo nodig met behulp van zijn clauwgenoten. Verder had de jongerman in het gevecht de leiding over hen. In de allereerste tijd behoorde de grond aan allen tezamen; daarna kreeg elk een stukje voor akkerbouw voor een zekere tijd toegewezen, waarna een herverdeling plaatsvond. Vervolgens kreeg elk een stuk in eigen bezit en toen ging de een het land van de ander met alle daaraan verbonden rechten en plichten opkopen, terwijl vaak de vroegere eigenaar er mocht blijven wonen, tegen een zekere huur, doch op voorwaarde dat hij de nieuwe eigenaar of heer zou dienen, waar dit nodig was, terwijl deze hem zo nodig bescherming zou geven. De heerlijke rechten, voor zover deze betrekking hadden op de bestuursfuncties in de buurschap werden vervolgens door de nieuwe heer waargenomen.
Aanvankelijk waren de heerlijke rechten onafscheidelijk aan het bezit van een edele heerd gebonden maar op den duur werden ze er, ondanks verschillende protesten van de overheid los van verkocht. Zo verkocht “Melle toe Bernkema karspeman toe Leens in de Marne” in 1498 de heerlijke rechten verbonden aan het bezit van Bernkemaheerd (onbekend) en ‘dat Olde heem toe Leens’ (boerderij L.H. Torringa 1) aan Emeke Tamminga van Tammingaborg te Hornhuizen en op 25 mei 1425 verkocht Alryck Borcharda aan Abele Tamminga de heerlijke rechten van de boerderij Haeyemaheerd te Zuurdijk ( boerderij J. de Waard) die hij van Wybbe Hayema geërfd had 2). Op deze wijze kreeg tenslotte in veel buurschappen één eigenaar alle heerlijke rechten in handen. Hij noemde zich dan Heer van de buurschap en had dan t.a.v. bestuur en rechtspraak in de buurschap alles te zeggen. Hij was dan blijvend en erfelijk buurolderman en buurjongerman, of om hetzelfde met nieuwere namen te zeggen erfelijk ‘buurrechter en hoveling’want in plaats van buurolderman was men van buurrechter gaan spreken en voor de jongerman waren één of meer hovelingen in de plaats gekomen. Doordat de functie van buurrechter ten bate van de hogere rechter aan betekenis had verloren en die van hoveling meer in aanzien was, noemden deze heersers zich hovelingen en groeiden ze uit tot de hovelingenstand.
Toen buiten de Friese landen overal het leenstelsel tot ontplooiing gekomen was en hierin ridders vooraanstaande posities hadden ingenomen, kwamen in deze landen bij sommige hovelingen het verlangen op ook ridder te worden. Tegen het einde van de 14e eeuw in 1398 dachten zes Ommelander hovelingen, die betrokken waren in de toen heersende strijd tussen Schieringers en Vetkopers, hun kansen te kunnen benutten, door hun goederen aan de Hollandse graaf Albrecht van Beieren op te dragen en ze van deze in leen terug te krijgen.
Deze hovelingen, allen Vetkopers, die door hun handel in vette koeien op Holland bij een goede verstandhouding met Holland gebaat waren, dachten hiermee tegelijk hun handelsbelangen te dienen en een begeerde titel te verwerven. Tot hen behoorde o.a. Ailco Onsta van Verhildersum. Doordat de krijgskansen spoedig zijn gekeerd is hun poging mislukt en is er van een feodale ridderschap in de Ommelanden niets gekomen. 3)
Terwijl in het oosten van de Lauwers in 1398 deze poging van enige hovelingen om in het leenstelsel te worden opgenomen is mislukt, is precies honderd jaar later, toen de huidige provincie Friesland zich aan het gezag van hertog Albrecht van Saksen-Meiszen had onderworpen, een poging van de regering om dit stelsel daar ingevoerd te krijgen, mislukt door de tegenstand van de hovelingen. Slechts waren zij er toe te bewegen aan George, de opvolger van Albrecht, persoonlijk de eed van trouw af te leggen 4). Een poging van Karel V is eveneens op niets uitgelopen. Het verhaal luidt dat volgens de keizer “ dat niets anders was dan of sy haar bonette (muts) op syn hoofd setteden, en hy deselve bonet by wisseling van sijn hoofd afnemende, met een volkomen zekerheid van niet af te vallen, wedrom op haarluyden hoofden neder settende, daar die te voor gestaan had: Sy;uyden beleefdlijk, en met een aardig antwoord ’t selve affsloegen en deselve voorstelling aldus werderleyden: Dat sy meinden en vertrouwden dat hare bonetten so vast en wel op hare hoofden stonden, als den Kaysar die soude kunnen of willen seteen 5) In Groningerland is Karel evenmin geslaagd.
Toch heeft men in de Ommelanden ridders gekend. De hoveling Onno van Ewsum van Middelstum is in 1445 van een tocht naar het Heilige land als ridder teruggekeerd. Volgens het verhaal is hij wegens zijn moedig gedrag in de strijd tegen de Saracenen door de koning van Cyprus tot ridder geslagen. Evenals andere ridders in deze tijd sierde hij zich tegelijk met de titel Heer, een woord waarvan men toen de oorspronkelijke betekenis min of meer vergeten was. Zijn zoons werden als eersten in de Ommelanden als jonkheer of jonker betiteld. 6) Het voorbeeld van de Van Ewsums vond spoedig navolging onder de rijke hovelingen en velen van hen slaagden er eveneens in een buitenlandse ridderorde te verwerven; daarna trachtten zij dezelfde standsvoordelen te verkrijgen als de feodale ridders in andere gewesten hadden verworven of zouden verwerven.
Kort na het midden van de 17e eeuw is de provincie er toe overgegaan het overgrote deel van de heerlijke rechten, die verbonden waren aan het oude kloosterbezit, te verkopen. Waarschijnlijk is dit mee geschied onder de druk van de toekomstige kopers, die in het provinciaal bestuur toen reeds veel te zeggen hadden. De grote verkopingen vonden plaats in 1650, 1656, 1657 en 1659 ( een laatste in 1604 7). Niet alleen door aankoop, maar ook door onderlinge ruik slaagden velen erin de heerlijke rechten in één of meer kerspels te verwerven, waarna zij zich met een zeker recht heer van het dorp zijn gaan noemen.
Het was de bedoeling van de genoemde groep ridders, die onder leiding stond van Osebrand Johan Rengers van Slochteren, evenals in de andere gewesten een gepriviligeerde groep te gaan vormen met grote macht in de Ommelander Landdag. Bijna zijn ze geslaagde, ondanks heftige tegenstand in Stad en Lande; doch o.a. door de leider Rengers gevangen te nemen en deze met de dood te bedreigen, wist de stad Groningen de doorvoering van hun plannen te voorkomen 8) Ook in het Westerkwartier en Hunsingo waren de reacties fel. Naar aanleiding van opstootjes te Winsum en Onderdendam besloot het bestuur van het Winsumer- en Schaphalster Zijlvest bij besluit van 1 mei 1658 de pottenbakker te Onderdendam 50 caroli gulden subsidie te geven wegen geleden schade tijdens de onlusten 9).
Tot aan de omwenteling van 1795 hebben de jonkers en hovelingen in de Ommelanden sterke posities ingenomen. De afschaffing van de heerlijke rechten en de opheffing van de adelstand heeft hun toen een slag gegeven, die ze niet meer te boven zijn gekomen, ook al is 14 jaar later opnieuw een adelstand ingevoerd.
1) J.Ph. de Monté Ver Loren Rechterl Org. V. Humsterl. en De Marne, 110
2.) Id, 109
3.) Oork. Boek v. Gron. En Drente, II, 242 e.v.
4.) Gorses, Verspr. Geschriften, 434.
5.) S. v. Leeuwen, Rooms-Hollands Regt, 169.
6.) M. Hartgering-Koopmans, Het geslacht Ewsum, 1938, 49 e.v.
7.) E.H.Roelfsema, De klooster- en proostdijgoederen in de prov, Gron., 81 e.v.
8.) N. Tonkens Gron. Volksal,, 1961, 20 e.v.
9. P.H.Meekhoff Doornbosch, Catal der Zijlvestenijen etc 169. Zie over de onlusten ook : M.G. de Boer, De woelingen in Stad en Lande in het midden van de 17e eeuw, 1891.