Marten Aedges Teenstra (1741-1808)

Marten Aedges  Teenstra (1741-1808)
Mevr. I.H.Zijlma

In het laatste van de 18e en het begin van de 19e eeuw leefde er te Zuurdijk een boer, die door zijn kundigheden boven zijn medeboeren uitmuntte: Marten Aedges Teenstra, die als een arme jongen uit Friesland kwam en als rijke boer op ‘Castor’ is gestorven. In zijn voorgeslacht vinden we koopvaardij-kapitein en enige walvisvaarders, maar de ouders van Marten Aedges  behoorden tot de boerenstand en bezaten een boerderij in Teerns, waarop hij in 1742 geboren werd.


Als jongeman wilde hij opgeleid worden voor Mennonietenleraar, maar door de vroege dood van zijn vader moest hij van dit voornemen afzien en de leiding op zich nemen van het boerenbedrijf, van welke taak hij zich uitstekend heeft gekweten.
Op 23-jarige leeftijd trouwde hij met Elisabeth Bentema.  Ze huurden een boerderij ‘De Ganzepol’te Anjum maar hadden daar zeer slechte jaren. Zes jaar later verhuisden ze naar ‘De Roken’, een bouwbedrijf waar het hun ook niet voor de wind ging.
In deze tijd besloot Jhr. W. Alberda van Rensuma tot verkoop van zijn laatste bezittingen onder Zuurdijk, een boerenbehuizing met 130 jukken uiterdijksland. Marten Aedges  werd eigenaar; maar ook hier had hij in het begin met veel moeilijkheden te kampen. Overstromingen en veepest brachten hem aan de rand van de afgrond en zelfs zijn grote werkkracht en zuinigheid konden niet verhelpen, dat hij ten onder zou zijn gegaan als zijn neef Ties Teenstra, burgemeester van Leeuwarden hem niet voor een tweede maal geldelijk had geholpen.
Door veranderingen in de bedrijfsvoering ging hij minder risico’s nemen. Inmiddels was zijn vrouw in 1782 gestorven; van de negen kinderen waren toen nog drie in leven. Drie jaar later  huwde hij een boerendochter van Zuurdijk, Geertje Jans Houwenga, die reeds in 1792 overleed. Voor de derde keer huwde hij een jaar later Anna Luyes Dijkhuis van Oud-Warkemaheerd.   Deze vrouw heeft hem overleefd. In de latere jaren van zijn leven  ging  het Marten Aedges  finantiëel beter; dit was vooral door de gunstiger tijden. Zo kon hij ten slotte een vermogend man worden.
In 1793 gelukte het hem de slijk- en kwelderlanden van het Ruigezand aan te kopen. Onmiddellijk werd tot inpoldering besloten. De voltooiïng vond plaats in 1797. Al werd dit werk uitgevoerd door Marten en Edsge de beide zoons uit het eerste huwelijk, de stootkracht werd er door de vader aan gegeven.
Marten Aedges  is in zijn tijd wel de enige modelboer in deze provincie genoemd. Hij voerde o.a. de rijenteelt in, evenals de wisselbouw.
Een bron voor vele bizonderheden van Teenstra en zijn omgeving is het zg. ‘schrijfboek van Marten Aedges ‘een in perkament gebonden schrift, waarin hij eigenhandig aantekeningen heeft gemaakt van 1798-1806. Deze notities geven ons een interessant beeld van hem als boer, terwijl eveneens een persoonlijke kijk op zijn leven wordt verkregen. Het boek in verschillende rubrieken verdeeld, geeft nauwkeurig de bouw van de gewassen aan en vermeldt de opbrengsten, zowel van de korenbouw als van de veehouderij. We zien, dat de laatste jaren grote winsten werden gemaakt, waarin opvalt, dat de lonen van knechten en huispersoneel met grotere inkomsten geen gelijke tred  hielden. Als uiting van de stijgende welstand zien we dat er aan het gebouw veel vertimmerd werd in de jaren rond 1800. In een aparte rubriek zijn de kosten hiervan uitvoerig genoteerd.
Omtrent het meer persoonlijke van Teenstra is in een kleine rubriek ook iets opgetekend.  Hij bezat een bibliotheek van 87 genoteerde nummers.  Om zijn kennis te vermeerderen werd hij o.m. lid van de leessocieteit te Leens, die 1805 ongeveer 41 leden telde. De lezers kwamen uit geheel De Marne en zelfs buiten dit gebied. Opvallend veel predikanten waren bij dit gezelschap aangesloten.
Uitgaan deed de boer van ‘Castor’weinig. Hij zal door zijn aard en ontwikkeling waarschijnlijk weinig belangstelling hebben gevoeld voor de gewone dorpspraatjes, de harddraverijen en de markten. Meer zal hij hebben meegeleefd met het politieke leven van zijn tijd en daarbij gewaardeerd zijn als voorstander van de voortuitstrevende patriottenbeweging. Een bewijs hiervan  is, dat hij 1795 tot representant van Hunsingo voor het Gewestelijk Bestuur van Stad en Lande is benoemd. Drie jaar later, met de oprichting der Plaatselijke  Besturen, viel eveneens het oog op hem.
Ofschoon het uitgaan geen grote plaats innam in zijn leven kwam familiebezoek wel veel voor. De familieband was hecht en vooral de moeder Barber Martens, die zeer oud is geworden, speelde in het familieleven een grote rol. Deze bijeenkomsten waren geen oppervlakkige bezoeken, maar meing familielid werd dan met raad en daad bijgestaan.
In een bizonder aardige rubriek:’De memory voor bizonderheden of kronik’staan gebeurtenissen opgetekend van verschillende aard. Geboorten, sterfgevallen, verkopingen van boerderijen, weergesteldheden, alles door elkaar. We kunnen er b.v. in lezen, dat de pokken in 1801 ook in de Maren zijn slachtoffers geëist heeft en de winter van 1800 bizonder streng geweest is, want in maart liep men nog ever het Reitdiep; in 1804 is ‘de snee 5 duim dik gevallen bi dooy weer’.
Marten Aedges  stond als zeer gastvrij bekend. Aan Eisse Eissinga, bekend door zijn planetarium te Franeker, verleende hij onderdak, toen deze om politieke redenen zijn woonplaats moest verlaten. Een Friese boer verleende hij om dezelfde redenen gastvrijheid.
Vrienden van hem waren Geert Reinders, de bestrijder van de veepest, Meindert Sakes, een Zuurdijkster boer, evenals hij zelf uit Friesland afkomstig en ds. Jacobus Albertus Uilkens, predikant te  Eenrum, later hoogleraar te Groningen.
Marten Aedges  was van nature vrolijk; zijn gedichtjes, die hij uit liefhebberij maakte, staan als ‘boertig’ bekend. Zijn  eerlijkheid werd alom geroemd en hij werd geacht door zijn medemens, maar misschien niet altijd begrepen. In 1806 stierf hij na een veelbewogen nuttig en werkzaam leven als een vermogend man.