Uit de historie van de Lauwerzee

Uit de historie van de Lauwerzee
Lezing van de heer J.H. Mansholt
(Hogelandster 07-04-1961)

Van de geschiedenis van de Lauwerzee is vrij weinig bekend. Veel minder dan van de Zuiderzee, de Friese Middelzee en ook van de Dollard. Het belangrijkste werk over de Lauwerzee verscheen in 1881 van de hand van Mr. A.J. Andreae, notaris te Kollum. Daarvoor, maar vooral daarna zijn veel artikelen en rapporten verschenen, die vrijwel alle verband hielden met bedijkings- en inpolderingsplannen.

Evenals op vele andere plaatsen is ook deze zeeboezem ontstaan door de inwerking van watervloeden op een riviermond, dien in  voorhistorische tijden door een vermoedelijk geheel gesloten duinenrij heengebroken is. Deze langs de hele kust lopende duinenrij of schoorwal was bij de komst van de Romeinen in onze streken al verbrokkeld, want de geschiedschrijver Plinius vermeldde reeds ‘van de Jutlandse kust naar het westen 23 eilanden.’
Achter de duinen had  zich veen gevormd, waar de zee gemakkelijk op kon inwerken, terwijl daarnaast klei werd afgezet. Zo ontstonden de  Wadden door de Romeinen Maria Vadosa (doorwaadbare zeeën) of Vada (doorwaadbare plaatsen) genoemd. De vloeden volgden de rivieren verder stroomopwaarts en zo ontstond uit de verbrede monding van de Lauwers de Lauwerzee.
 Over de naam van deze boezem is veel gestreden. Andreae schrijft Lauwerszee, daar hij meent dat het hier een zee betreft met een naam, die afgeleid is van de naam Lauwers. Hij vermeldt er echter bij, dat de naam Lauwerszee in oude stukken niet voorkomt. Wel wordt de boezem zelf soms met de naam Lauwers aangeduid. Van het riviertje, eens de scheiding tussen gekerstende en heidense wereld, nu nog een kleine grensstroom tussen de provincies Groningen en Friesland, resteert, om met Alting in diens Historische Lofrede te spreken, ‘meer d’ oude name, als een tegenwoordig riviere’. Volgens deze schrijver was zij eertijds voor grote schepen bevaarbaar. De oudste bronnen geven de naam Laubacus of Laubachus (woudbeek); naderhand werd dit Labki, Labeke, Laveke of Lavece en hieruit ontstond Lauwerse of Lauwers. Lauwerse zal zijn omgebogen tot Lauwerszee, de huidige naam voor de boezem, terwijl de naam Lauwers voor het gekanaliseerde riviertje gebleven is. Verder kennen we nog de Ooster- en de Wester-Lauwers, de zeegaten tussen Schiermonnikoog en Rottum, die wel worden geduid als de naar het oosten verplaatste monden van de oude Lauwers. Dit is niet onmogelijk, maar wel staat vast, dat sinds onheugelijke tijden het water uit de Lauwerszee ten westen van Schiermonnikoog zijn weg vindt naar de Noordzee.
Uiteraard ging bij het ontstaan van de Lauwerszee veel grond verloren. De Friezen wijzen vaak op het verloren gaan van de legendarische stad Ezon, die in het jaar 330 gesticht zou zijn. In 806 zou een zware storm 35 huizen hebben vernield en een gedeelte van de wallen hebben weggeslagen. Tot nu toe zijn slechts enkele schamele woonresten gevonden op een plaats waar de  stad waard de stad zou hebben kunnen staan. Men vraagt zich af of straks na de afdamming iets van deze stad zal worden teruggevonden.
Aan de Groninger kant gingen grote delen van het Uitland verloren en werd waarschijnlijk het dorp Maddens door de zee verzwolgen. ( zie de artikelen van W.J.Formsma en J.S. van Weerden in de Warf. 1955 no 2 en no 6)
Van de boezem uit ging het water soms grotere, soms kleinere delen van het omliggende land overstromen. Was er een periode van hogere stand van het water ten opzichte van het land, een z.g. transgressie-periode, dan won het water, terwijl in de regressieperiode het omgekeerde plaatsvond. Omstreeks 1200 is men begonnen met de bouw van de beschermende dijken, maar hiermee kon men niet verhinderen, dat aanvankelijk de riviermonding van Reitdiep en Lauwers breder werden en vaak grote delen van het land overstroomden. Maar door aanslibbing en daaropvolgende bedijking werd veel terrein teruggewonnen. Onze volksdichter Jacon Cats heeft deze gang van zaken al in een gedicht vastgelegd:
Ziet aanwas is een ding
dat zonder ons gevoelen
komt stijgen uit de zee,
en aan den oever spoelen.
Al schijnt het eerst maar zand
en niet dan enkel blick,
Het neemt gedurig toe en wordt ten leste slick.
En daarna wast er gras,
een honderdtal van schapen,
Die kan er naderhand
heur nodig voedsel rapen,
Totdat het op het lest
verandert zijnen naam,
En even met der tijd
tot dijken is bekwaam.
Er wordt nu al sinds eeuwen aan de inpoldering gewerkt langs de huidige zeeboezem, zowel als in de rivierbeddingen. De bedijking van het Ruigezand door de gebroeders Teenstra (1974-1797) mag hierbij in het bijzonder vermeld worden.
 Sinds lang zijn er mensen bezig geweest met plannen om door middel van een dam het opstuwende water tegen te houden. Reeds in 1611 werd een commissie benoemd, die wel kwam ‘tot besichtigng van de Soltcamp’, maar geen resultaten bereikte. Een tien jaren later ingestelde commissie bracht het niet verder. In 1806 en volgende jaren hield de Commissie van Landbouw in de provincie Groningen, waarin o.a. Geert Reinders van Winsum en Douwe Martens Teenstra van het Ruigezand zitting hadden, zich in opdracht van het departementale bestuur bezig met de slechte afwatering, vooral in het Hunsingo-kwartier. Als een van de belangrijkste middelen werd geadviseerd tot de bouw van een sluis bij Zoutkamp. Mede door politieke omstandigheden moest de commissie spoedig haar werkzaamheden staken.
Daar de nood bleef dringen, werd in 1825 een prijsvraag uitgeschreven, welke door D.H.Bos, later bouwmeester van de stad Groningen werd gewonnen. Volgens een wijziging op dit plan zou bij Wetsingersluis een afsluiting worden gemaakt, maar aangezien de aannemingssom de begroting overtrof, vond het plan geen doorgang. Ook in 1849 werd tevergeefs getracht om tot afsluiting te komen. Maar voortbouwend op een in 1859 en 1863 opgesteld ontwerp om een dijk te leggen van Zoutkamp tot Nittershoek, werd in 1866 met de voorbereiding begonnen. Op 16 mei 1973 werd het werk uitbesteed voor de som van f. 1. 420.000. Doch helaas moest de aannemer op 17 mei van het volgende jaar het werk opgeven. In 1875 volgde een nieuwe aanbesteding voor f. 1.460.000,–
Door de zware storm van 30 en 31 januari 1877, die de nieuwe Westpolderdijk deed bezwijken, werd de pas gereed gekomen afsluitdijk ook op de proef gesteld, maar gelukkig hield hij het.
 Tegelijk met het eerste plan tot afsluiting van de Hunzemond van 1611 werd door de Staten van Stad en Lande aan de Staten van Friesland in overweging gegeven de Lauwerszee af te sluiten, ‘’t sij van Vierhuijsen totten bandt of daar, waar ‘sulcx goet gevonden sall worden’, Pas in 1849 werd door de toenmalige Rijks Ingenieur van Diggelen weer het plan geopperd om de Lauwerzee tezamen met de Zuiderzee en de Wadden in te dijken. Sindsdien heeft het steeds de gemoederen min of meer beziggehouden. Er verschenen tal van studiën en rapporten, waarvan het bekendste is  het ‘Verslag der Commissie, benoemd bij beschikking van de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, van 18 juni 1896,… tot het instellen van een onderzoek inzake de Indijking der Lauwerzee in verband met eene verbeterde afstrooming van boezemwater in de Provinciën Friesland en Groningen’, welk rapport in 1900 is uitgebracht. Vooral door het geringe enthousiasme van de Friezen is het in dit rapport uitgewerkte plan niet uitgevoerd. Overeenkomstig de opdracht werd uitgegaan van het afwateringsprobleem. De andere aan de afsluiting verbonden vraagstukken werden nauwelijks behandeld. Ook aan de beschermende functie van de nieuwe dijk werd weinig aandacht besteed. Een kruinhoogte van 6 m boven A.P. voor het meest bedreigde gedeelte en 5.25 m voor het overige deel werd voldoende geacht. Slechts één lid van de commissie L.H.Dijkhuis, waarschuwde voor het overstromingsgevaar, dat zo’n dijk zou opleveren en ook voor het gevaar voor de Westpolderdijk, waartegen het water na de indijking bij storm hoger zou gaan oplopen.
Wel is in het rapport gewezen op de winst aan landbouwgronden, maar het thans zo aan de orde zijnde vraagstuk van de recreatie werd uiteraard onbesproken gelaten. Ook het grensprobleem tussen de provincies, wat zoveel gemoederen in beweging heeft gebracht, is er niet in uitgewerkt. ( In de Gron. Volksalmanak van 1958 is hierover het uitgebreidste artikel verschenen van de hand van G.Overdiep.)
In onze eeuw zijn in steeds sneller tempo plannen en ontwerpen uitgekomen, doch pas in dit jaar zal begonnen worden met het eerste graafwerk voor de toekomstige dijk. Wanneer er niet opnieuw stagnatie optreedt, zal over enige jaren de afsluiting van de Lauwerzee een feit zijn. En dan zal mettertijd misschien de afsluiting volgen van de Wadden, waarvan de eerste plannen dateren uit 1944.