Machtsverhoudingen in de Middeleeuwen

Machtsverhoudingen in de Middeleeuwen
B.Hazelhof, gepubliceerd in de Hogelandster op 24 mei 1973

Inleiding
 De laatste twaalf jaar houd ik me veel bezig met de veranderingen. Welke zich sinds Christus’ geboorte in de maatschappelijke verhoudingen hebben voltrokken. Op grond van deze studie neem ik aan, dat bestuurs- en rechtsmacht in West_Europa zich aanvankelijk hebben ontwikkeld van laag naar hoog en dat een concentratie van macht voorop heeft gestaan. Volgens de gangbare mening, die ook op de scholen wordt uitgedragen, is het voornamelijk een ontwikkeling geweest van hoog naar laag en heeft delegatie van macht voorop gestaan.

De hoveling
Bij mijn studie ben ik uitgegaan van de naberkluften, – kluchtn of – gilden. Dit waren de verenigingen voor onderlinge burenhulp, voornamelijk bij ziekte en sterfgevallen. In het begin van deze eeuw bestonden ze nog in zeer veel Groninger dorpen. In de gemeenten Leens en Ulrum zijn de laatste naberkluften opgeheven in 1930. Tot zo’n kluft behoorden gewoonlijk 10 – 20 gezinnen, die in de vergaderingen door de huisvaders werden vertegenwoordigd. Ieder van hen werd bij toerbeurt voor twee jaar als bestuurder aangewezen, het eerste jaar als jongerman, die ondermeer de contributies op moest halen en de boetegelden moest innen. Als dit niet goedschiks ging, dan kon hij gaan pandhalen met behulp van de buren.
Soms sprak men niet van een jongerman, maar van een hoveling. In andere kluftbesturen hadden naast de olderman twee hovelingen zitting en soms was het nog ingewikkelder. Behalve in de naberkluften of –gilden kende men ook in de calenden of geestelijke gilden en in de handels en handwerkersgilden hovelingen als bestuurders. Bovendien werden in Groningen, Friesland en Oostfriesland de edelen genoemd. Ik heb mij afgevraagd of deze adellijke hovelingen oorspronkelijk eveneens bestuurders zijn geweest. Uit het onderzoek bleek de juistheid van deze veronderstelling.
Gelijk elders hebben de boeren zich in Noord-Groningen in groepjes gevestigd. Elk van hen kreeg een stukje grond toebedeeld, dat hij voor akkerbouw kon gebruiken en waarop hij een  huis bouwde. Bovendien was hij deelgerechtigd in het omliggende land, de meenschaar, dat in de eerste plaats diende als weide en hooiland. Het bezit van zo’n boer noemde men o.a. een eigen of een erf, en daarom was hij zelf een eigenerfde.
Elk groep je eigenerfden was eveneens verenigd in een kluft of gilde. Aan het hoofd van een eigenerfden kluft stond ook een olderman met naast hem een hoveling. Ook hier moest de hoveling boetegeld innen, pandhalen e.d. Bovendien was hij de gevechtsleider en als zodanig had hij het beheer over de borg, dit was de gevechts- en vluchttoren van de kluft. Oorspronkelijk bezat iedere eigengeërfde één aandeel in de kluft. Toen het mogelijk werd om meer aandelen te verwerven, stond de weg open voor grootgrondbezit en machtsconcentratie. Doordat men de rechten wel los ging verkopen van de grond waaraan ze altijd verbonden waren geweest, werd het nog gemakkelijker een machtspositie op te bouwen.
 Als één  boer van alle boerderijen in de kluft alle rechten had verworven, dan kon hij blijvend de posten van olderman en hoveling gaan bekleden. Hij had daarmee het volledige beheer over de borg, die hij als de zijne aan ging  merken. Hij liet zich nu erfhoveling of kortweg hoveling noemen, ofschoon de hoveling oorspronkelijk de tweede functie was in de kluft. Het woord hoveling zal afgeleid zijn van hoofddegen, d.i. degen of knecht van het hoofd. Via hovedinck en hovetling is het in de loop van de eeuwen geworden tot hoveling. De adellijke hoveling is dus opgekomen uit de kring der eigengerfden, van wie hij zich aanvanelijk in niets onderscheidde.

De edelen
 Uit deze oplossing van het hovelingenvraagstuk volgt dus, dat er tussen edelen en eigenerfden aanvankelijk geen verschil bestond. Deze conclusie is in strijd met de gangbare mening en daarom heb ik gezocht naar bevestiging ervan. Nu blijken in oude rechtsbronnen de grondbezitters zowel ethelingi als eigenerfden te worden genoemd. Bovendien was een etheling bezitter van een ethel en een ethel of edel was hetzelfde als een eigen oferf. Voor wie de verschillende teksten van de oudste Friese rechtsbronnen de 17 keuren en 24 landrechten raadpleegt, kan hierover geen twijfel bestaan.
Evenals tussen etheling en ethel zal er verwantschap zijn tussen ethel of edel en eth. Het oud-Friese eth is gelijk aan het Nederlandse eed. Eed of eth was één van de vele synoniemen van kluft. Als we drie anderen synoniemen  van kluft, waar, buur en hemmerke in het onderzoek betrekken, dan laat het zich verklaren hoe ethel en eth samenhangen. In plaats van ethel of edel sprak men van een hemmerkedel, waardeel  of buurdeel.  Del is het oud-Friese woord voor deel. Met een ethel of edel zal een eth-del of eeddeel,  dus een aandeel in de eed of kluft zijn bedoeld en dit was het ook.
Het woord etheling of edele laat zich op deze wijze dus gemakkelijk en logisch verklaren. De mogelijkheden welke de taalkundigen hierover tot nu toe aan de hand hebben gedaan, zijn gissingen.

Andere conclusies
Er van uitgaande dat de eerste stand aanvankelijk bestond uit land bezittende boeren die zowel edelen als  eigenerfden heetten, stond de weg open voor nieuwe gevolgtrekkingen. De conclusie lag voor de hand, dat de tweede stand gevormd werd door huurboeren, de derde door arbeiders en de vierde door huispersoneel. Hoe de eerste stand zich heeft gesplitst in de grootgrondbezitters als edelen en de anderen als eigenerfden, is geschetst in het boekje:’De Marne als Eenheid’.
In alle West-Europese landen zijn resten van het kluftverband aantoonbaar. Daarom neem ik voor dit hele gebied een overeenkomstige ontwikkeling van het maatschappelijk leven aan, al zullen de ontwikkelingen niet overal gelijktijdig hebben plaatsgevonden. Hiermee kon een duidelijker inzicht in de middeleeuwse geschiedenis worden verkregen, niet alleen ten aanzien van de adel en de andere standen, maar ook met  betrekking tot de handel, de industrie, de steden, het leenrecht en het beklemrecht. Naast de reeds genoemde laten ook verschillende andere woorden zich langs deze weg afleiden.

Verschil in uitgangspunt
Daar mijn verklaringen sterk afwijken van de gangbare leer, heb ik me afgevraagd waar de verschillen uit voortkomen en waar dus een gedachtenfout kan zijn gemaakt. Aan een aantal personen, die m.i. ter zake kundig zijn, heb ik mijn uitgangspunten voorgelegd. Zij achten deze juist en staan in het algemeen achter mijn conclusies. Bij bestudering van het uitgangspunt van de geschiedkundigen die tegenwoordig de toon aangeven, kwam het verschil aan het licht. Volgens hen bezat de vorst ten tijde van de Karolingers alle macht, waarvan hij een deel heeft overgedragen op zijn leenmannen, die op hun beurt hiervan een deel overgedragen hebben op hun onderleenmannen. Maar de Karolingische vorsten waren geen absolute heersers. Zij hadden naast zich een volksvergadering, het placitum of mallum geheten, waar zij  terdege rekening meehielden. Op zo’n vergadering waren de grondbezitters aanwezig en de grootsten onder hen hadden de meeste macht, Ook daar was machtsbezit gebonden aan landbezit, en hiermee houden de genoemde geschiedkundigen geen rekening. Hierdoor zullen we hun conclusies niet als juist kunnen aanvaarden. De geschiedenisboeken zullen, voorzover zij handelen over de middeleeuwen, herschreven moeten worden.