Tekst lezing ds. Klaas G. Pieterman over Wemen en hun bewoners

Op 20 oktober 2015 hield dominee Klaas G. Pieterman een lezing over ‘Wemen en hun bewoners’. Hij heeft deze lezing verwerkt in een omvangrijk artikel:

 Kerkengoederen, wemen en hun bewoners in De Marne

De kerkengoederen
In boerderijenboeken treft men in de beschrijving van de landerijen een aantal woorden en begrippen aan die betrekking hebben op de kerkelijke goederen, zoals: kalende, prebende, proosdij en vicarie, pacht, erfpacht, beklemming, meier of de blote eigenaar, beklemde meier of de eigenaar van de beklemming die het beklemrecht doet gelden.
Om na te gaan wie die goederen beheren, is het goed om iets te weten van de kerkelijke structuren.

Kerkelijke structuren
De kerkelijke structuren zijn door de tijden heen niet onveranderd gebleven. De kerkorde onderging verschillende herzieningen. De kerkvoogdij bijvoorbeeld was vroeger geen onderdeel van de kerkenraad. In het gidsje bij de Wandelroute door het Ulrum van 1834 staat te lezen dat ds. Hendrik de Cock zich op 14 oktober 1834 met de voltallige kerkenraad afscheidde van de Hervormde Kerk. Dat van de voltallige kerkenraad klopt, als men bedenkt dat de kerkvoogdij geen deel uitmaakte van de kerkenraad. De kerkvoogdij ging niet mee in de Afscheiding.

De Protestantse Kerk in Nederland
In de Protestantse Kerk in Nederland, ontstaan per 1 mei 2004, is de gemeente eigenaar van kerkelijke goederen ter plaatse. Ze heten: de goederen der gemeente.
Deze goederen kunnen van diaconale aard zijn, dan worden ze beheerd door het College van diakenen.
Zijn de goederen van niet-diaconale aard, dan worden ze beheerd door het College van ouderlingen-kerkrentmeester.
Beiden, diakenen en ouderlingen-kerkrentmeester, vormen samen met de ouderlingen en de predikant, de kerkenraad. Over zaken als vervreemding door verkoop e.d. beslist de kerkenraad, in veel gevallen na de gemeente gehoord te hebben.

De Nederlandse Hervormde Kerk
Voor 1 mei 2004 gold in een Hervormde gemeente de kerkorde van 1951. Het College van kerkvoogden was een zelfstandig orgaan dat de gemeente in en buiten rechte vertegenwoordigde. Het kon zijn dat het College van kerkvoogden niet aangepast was aan de kerkorde van 1951. De kerkvoogden waren dan als zodanig geen lid van de kerkenraad. Individuele leden van het college konden echter wel deel uit maken van de kerkenraad, als diaken of als ouderling.
De voorkeurvariant was, dat de leden van het College van kerkvoogden bevestigd waren in het ambt van ouderling zodat ze deel uit maakten van de kerkenraad. Dit heette een aangepast College van ouderlingen-kerkvoogd.
De kerkorde van 1951 heeft op die manier bestuur (kerkenraad) en beheer (kerkvoogdij) bij elkaar trachten te brengen. Daarvoor was dat vanaf de invoering van het Algemeen Reglement in 1816 niet zo.

Het Algemeen Reglement
Het Algemeen Reglement van 1816 zette op het gebied van beheer wel een nieuwe koers in. Het beheer van de kerkelijke goederen kwam bij een college van kerkvoogden, bijgestaan door een college van notabelen. Daarmee kwam de mogelijkheid te vervallen dat één enkel persoon de goederen beheert. Bijv. in 1794 weigert ds. H.E. Hagenouw, predikant te Ulrum, sedert jaren in verzet tegen Gedeputeerde Staten van Groningen in zijn betrekking als administrerend kerkvoogd van Vierhuizen, inzage en opgave van de staat der fondsen aldaar, omdat hij enkel rekening en verantwoording schuldig is aan de heer van Ulrum
In 1687 hadden de Staten van Stad en Lande ook al een resolutie aangenomen dat er onderzoek zou worden gedaan naar de administratie van kerken-, vicarie en prebendegoederen.

Voor de reformatie
Voor 1594 toen bij de Reductie van de stad Groningen de reformatie in alle parochies van de provincie werd ingevoerd, was een groter gebied ingedeeld in proosdijen. Van oost naar west: de proosdij van Farmsum, van Loppersum, van Usquert, van Baflo, van Leens en van Hummerse. Samen vielen die onder het bisdom Munster. Het was een geïsoleerd stukje van het bisdom. De proosdij van Farmsum grensde aan het bisdom Osnabrück, de andere aan het bisdom Utrecht.
Er werd een parochie gesticht en een kerk met pastorie gebouwd met toestemming van de bisschop. Deze gaf de toestemming als er voldoende inkomsten gegarandeerd werden. Dat was vaak een pastorie-boerderij, weem, met landerijen.
En er moeten voldoende middelen zijn om de kerk te bouwen en te onderhouden.
Zo is er vanaf het allereerste begin:
kerkenland
pastorieland en soms
kosterijland en heel soms zoals in Tinallinge
organistland.
Sinds de 17e eeuw bestaan de goederen ook uit beleggingen, obligaties, staatsleningen, spaartegoeden e.d.

De pastoriegoederen
De pastoor en later de dominee hebben er vaak voor gekozen om het land zelf te bewerken. Maar in 1779, toen het een warm en droog jaar was geweest, zodat men in De Marne al op 20 mei begon met het oude grasland te maaien, nam ds. Johannes Spiets het beroep naar Warfhuizen aan omdat hij niet altijd huurders vond voor zijn pastorielanderijen.
Interessant is de bepaling dat in vacaturetijd het beheer van de pastoralia in handen kwam van de kerkvoogdij. Zo konden de kerkvoogden van Vierhuizen in 1796 22½ jukken pastorieland verkopen. En in 1797 verkochten kerkvoogden van Leens 10 percelen pastorieland, samen 33 juk.
Wel bleven de inkomsten ten goede komen aan de pastorie. In 1875 bepaalde de rechtbank van Groningen dat de inkomsten uit de pastoralia bij vacature in de plaatselijke kas van de kerkvoogdij blijven. Maar het gerechtshof in Leeuwarden vernietigde die uitspraak en vonniste dat de ringpredikanten recht hebben op het volle traktement.
Interessant is ook: Het Algemeen Reglement dat de alleen zeggenschap van de borgheren beëindigde, zorgde voor een nieuw instituut: de Kerkvoogdij. In ons gebied is dat goed te horen aan de naam van de polder achter Vierhuizen. Die heet de Kerkenpolder (kerken= de Groningse 2e naamval van kerk, vgl. Onze Lieve Vrouwenkerk). Maar in de volksmond wordt de Kerkenpolder meestal genoemd naar het nieuwe machtig instituut: Kerkvoogdijpolder.
In de kerkorde van 1951 is het beheer van de pastoralia toebedeeld aan het College van kerkvoogden, met dien verstande dat bij vervreemding de predikant zijn goedkeuring daar aan hecht. Deze laatste bepaling is in 1990 geschrapt.

Wel en wee
In de periode na de reductie van Groningen braken er voor de kerkfabriek ongewisse tijden aan. Kloostergoederen, maar ook vicarie-, kalende- en prebendegoederen kwamen aan de provincie. Het beheer van de kerkengoederen werden maar traag overgedragen aan de kerkelijke organen.
Een volgende duistere tijd voor de kerkelijke goederen is de Bataafse Republiek en de Franse tijd. Voor de invoering van het Algemeen Reglement werden er goederen verkocht en de opbrengst omgezet in staatsleningen.

De tiërcering
In 1796 was de staatsschuld zo hoog opgelopen dat besloten werd om vermogenden te verplichten om ¼ deel van hun bezit te lenen aan de Staat. Pastorieën konden niets anders doen dan een deel van hun land te verkopen om hun afdracht te betalen. Ze verkochten land dat altijd los verhuurd werd, in veel gevallen aan de toenmalige huurder. De huurder kocht het land met een vaste beklemming en werd beklemde meier, de pastorie werd de blote eigenaar. De pastorie ontving schuldbrieven van de Staat.
De tiërcering (Frans: tierce= een derde) werd op 9 juli 1819 door Napoleon opgelegd: een reductie van de rente op de Nederlandse staatsschuld. Door de economische problemen en de oorlogsomstandigheden was het de staat niet mogelijk om de rente uit te betalen. Napoleon stelde in dat er slechts een derde van de rente werd uitgekeerd. In de jaren 1808 en 1809 werd er zelf helemaal geen rente uitbetaald.
De tiërcering bleef in 1814 onder Willem I gehandhaafd, zij het gewijzigd. Bij deze conversie moesten alle schuldbrieven ingeleverd worden tegen nieuwe:Het ⅓ deel dat in 1810 behouden werd, leverde 2% rente op.

  1. Het andere deel heette uitgestelde schuld en bracht geen rente op. Bij elke f 1.000,- werd een genummerd kansbiljet verstrekt. Jaarlijks werd f 4.000.000,- van de werkelijke schuld afgelost (in 1818 werd dat f 5.000.000,-). Tegelijk werd net zo’n bedrag van de uitgestelde schuld overgeheveld naar de werkelijke schuld. Met een kansbiljet kon men uitgeloot worden.

In 1824 werd in plaats van de jaarlijkse aflossing een loting gehouden voor de komende 25 jaar.
Nog voor het verstrijken van die 25 jaar vond er in 1841 een nieuwe conversie plaats. Alle uitgestelde schuld werd uit de omloop gehaald: elke f 1.000 + kansbiljet kwam voor f 68,- in het Grootboek, zonder kansbiljet werd de f 1.000,- ingeboekt voor f 18,-
In nog geen 50 jaar was de waarde van de oorspronkelijke inleg met 93,2% of zelfs met 98,2% gedaald.

Rijkstraktement
Voor de weggevallen inkomsten van de pastorie kwam het rijkstraktement in de plaats. Dat was voor Vierhuizen f 97,50, voor Niekerk en Vliedorp f 120,00, voor Wehe en Zuurdijk f 200,00 en voor Hornhuizen f 455,00. Leens en Ulrum hadden blijkbaar uit andere bezittingen aan de staatskas geleend, de predikanten daar ontvingen geen rijkstraktement.
Tot de afkoopregeling, het verbreken van de zilveren koorde, in 1981 werd de hoogte van deze rijkstraktementen niet gewijzigd.
Het beheer van de pastoriegoederen is goeddeels onttrokken aan de waarneming van de meeste gemeenteleden, bijv. dat sinds september 2007 de tweejaarlijkse pachtprijsaanpassing de oude pachtwet vervangt; dat de pacht per hectare in De Marne hoger is dan die in de Veenkoloniën en het Oldambt; dat een beklemming niet gesplitst mag worden; dat men die tegenwoordig vaak kan afkopen tegen x maal het jaarlijks verschuldigde gedrag.
Ooit vormde de opbrengst van deze fondsen en goederen de soms onzekere inkomsten van de predikant.

De weem
Een weem, nabij bij de Middeleeuwse kerk, is een soort steenhuis met schuur en stallen uit de dezelfde periode, in gebruik bij de pastor. Wemen uit die tijd bevinden zich nog te Solwerd (Appingedam), Eexta (Scheemda), Warffum en Groot-Wetsinge. Een gereconstrueerde weem vindt men te Westeremden en in Tinallinge. In De Marne hebben zulke wemen gestaan in:

  1. Wierhuizen, 2. Pieterburen, 3. Westernieland, 4. Saaxumhuizen, 5. Eenrum,6 Mensingeweer, 7. Maarslag, 8. Warfhuizen, 9. Wehe, 10. Kloosterburen, 11. Hornhuizen, 12. Leens, 13. Zuurdijk, 14. Vliedorp, 15. Niekerk, 16. Ulrum en 17. Vierhuizen.

De opvolger van de Middeleeuwse weem, een pastorie-boerderij, zoals aanwezig in Huizinge ten zuiden van de kerk, staat meestal op dezelfde heemstede, soms met gedeeltelijk dezelfde muren en gebouwd op dezelfde fundamenten. Een latere pastorie zonder schuur kan op hetzelfde erf gezet zijn, zoals in Eenrum, of geheel ontbreken, zoals in Wierhuizen, Pieterburen, Saaxumhuizen, Maarslag, Wehe, Kloosterburen en Vliedorp.
De weem bestaat echter niet alleen uit een gebouw, hij vormt één geheel met behorende goederen, zoals landerijen. Het geheel van gebouw en goederen is een rechtspersoon. Het houdt in, dat de weem en de latere pastorie al lang verdwenen kunnen zijn, afgebroken, terwijl de rechtspersoon tot op de dag van vandaag is blijven bestaan. Dat is het geval in Wierhuizen, Saaxumhuizen en Maarslag.
De kerk is even als de weem een rechtspersoon met andere bijbehorende kerkengoederen. Samen met de kosterij die ook een rechtspersoon is, en diaconie, eveneens een rechtspersoon, vormen zij de kerkfabriek. Vanaf het allereerste begin is kerkenland, pastorieland en kosterijland bij de parochie. Bijvoorbeeld, in Ulrum ligt ten noorden van het dorp 0,3 ha kosterijland. En tegen Abel Stok aan ligt vrij en eigen land van de kosterij van Maarslag.

De goederen
De weem bestaat ook uit land, dat de pastor vòòr de pachtwet van 1937 zelf in exploitatie kon nemen. Maar het kwam net zo goed voor, dat de pastor de landerijen verhuurde.
Ook is de weem blote eigenaar van landerijen, die door een of meerdere beklemde meiers bebouwd worden. Zij hebben een huurboekje waarin staat dat zij tegen Sint-Michiel, om Midwinter of in de meimaand hun vaste huur moeten betalen aan de weem.
Omdat de weem/pastorie wel land heeft verkocht, kan zij het geld omgezet hebben in staatsleningen of er aandelen en obligaties van hebben gekocht of het op de bank hebben gezet. Deze zogeheten geestelijke goederen noemt men pastoralia.
Het gebouw de weem stond op de heemstede met een siertuin-kruidhof en in de nabijheid ligt de moestuin. De tegenwoordige Domies Toen in Pieterburen is het oorspronkelijk heem, op de vroegere moestuin bevindt zich thans camping Boet’n Toen (en wellicht de theeschenkerij).

Vertegenwoordiging
De pastor, benoemd door de bevoegde instantie(s), vertegenwoordigt de rechtspersoon genaamd de weem. Als er een vacature is, de pastor is dan vertrokken of overleden, wordt de weem vertegenwoordigd door de kerkvoogdij. Tot 1 mei 2004 kwamen de inkomsten van de pastoralia echter niet ten goede aan de kerkvoogdij en vloeiden ze niet in de kerkenkas.

Wel en wee van de pastoralia
Toen bij de Reductie van 1594 alle parochies overgingen naar de Reformatie, werd bepaald dat de pastorie en het pastorieland ter beschikking komen van de predikant. Met dien verstande dat gemeenten gecombineerd worden als de landerijen te weinig opbrengen aan huur. In de verwarring van deze overgang kostte het moeite om het pastorieland compleet bij de pastorie te houden. De provinciale synode van 1604 tekent bij Ulrum en Niekerk en Vliedorp aan: alienatur pene bona omnia, haast alle goederen zijn in andere handen.
Kort daarna kon de provinciale synode vastleggen dat de weem van Niekerk 49 juk land heeft, een juk is ± ½ ha, dus plm. 24½ ha. En de weem van Vliedorp heeft 45 juk, plm. 22½ ha. Opgeteld is dat plm. 47 ha (bunder).
De pastors hebben altijd goed bijgehouden welke eigendommen de pastorie bezit. Het betrof immers hun inkomen. In 1892 bezit de pastorie van Niekerk volgens opgaaf ± 19½ ha landerijen. In 1944 is ds H.J. Meijer op de ligger van de pastoralia wat preciezer, hij geeft 19.33.66 ha op.
Ergens tussen 1604 en 1892 moeten er ontwikkelingen hebben plaats gevonden waardoor het landbezit van de pastorie van Niekerk en Vliedorp slonk van 47 naar 19½ bunder.

Pastoriën
In De Marne zijn nog 10 pastorieën aanwezig. Latere opvolgers van wemen vindt men in Westernieland, Mensingeweer, Warfhuizen, Hornhuizen, Leens, Zuurdijk en Ulrum. Pastorieën uit de 20e eeuw bevinden zich in Eenrum, Niekerk, Vierhuizen.

Beknopte beschrijving per kerkgemeente

  1. Wierhuizen. De weem was er nog in 1573 toen de pastor een miskelk terugkreeg die bij de Allerheiligenvloed van 1570 zoek geraakt was. De weem werd afgebroken, maar de grond bleef: in 1752 werd aan Jacob Hindriks en Hilje Lammerts een behuizing verkocht ‘staande op pastoriegrond te Wierhuizen met binnenhuis en Friese schuur ….. met de halve uitgezaaid winterbout op het pastorieland en de helft van de uitgezaaide winterbout op het costerieland’.
  2. Pieterburen. De pastorie-boerderij die in 1961 werd afgebroken, lijkt te dateren van de 17e eeuw. Wellicht werd gebruikt gemaakt van materiaal van de oude weem.
  3. Westernieland. De weem stond aan de noordkant van de kerk. Het schuurgedeelte van de weem is in 1882 afgebroken. Op die plek, tegen het voorhuis van de oude weem aan, is de huidige pastorie gebouwd. Wellicht kon de oude weem dienst doen als het zaal, de ruimte voor vergaderingen, godsdienstonderwijs en andere bijeenkomsten. In 1930 is het voorhuis van de oude weem gesloopt. Het erf lijkt de oorspronkelijke grootte te hebben.
  4. Saaxumhuizen. Van 1598- 1687 heeft Saaxumhuizen een eigen predikant gehad. De weem is verdwenen, maar als rechtspersoon is de pastorie blijven bestaan. De oorspronkelijke grootte van boerderij Saaxumhuizerweg 21 bedroeg 33 juk waarvan de pastorie van Saaxumhuizen de blote eigenaar is. En in de landerijen van de Doornbosheerd, Dikemaweg 4 te Saaxumhuizen, is 39 juk pastorieland opgenomen dat oorspronkelijk hoorde bij een in de buurt gelegen afgebroken boerderij.

In 1687 is de gemeente bij Westernieland gevoegd.

  1. Eenrum. De oude weem maakte in 1737 plaats voor een nieuwe pastorie-boerderij. Deze werd in 1877 gesloopt, maar de schuur bleef eerst nog staan. De huidige pastorie is gebouwd in 1937 in de stijl van de Delftse school. Van 1994- 2005 deed Kerkbuurt 16 dienst als ambtswoning.
  2. Mensingeweer. De pastorie, Hoofdstraat 3, is omstreeks 1880 opgetrokken met kloosterstenen, wellicht van de daarvoor afgebroken weem. De predikant bediende vanaf 1682 tevens de gemeente te Maarslag, de kerk aldaar werd rond 1810 afgebroken.
  3. Maarslag. In de landerijen van boerderij Vaart-Oostzijde 15 te Warfhuizen is het land opgenomen van boerderij De Weem te Maarslag. Wellicht is deze boerderij van oorsprong de weem van Maarslag, maar omdat de predikanten sedert lang in de pastorie van Mensingeweer woonden, kon de boer in het vooreind wonen. Wel rustte op de bewoner de verplichting van ‘vrije aanhoud voor de pastor van Mensingeweer en Maarslag met de nodige verzorging en vrije stalling voor paarden als de pastor op Maarslag dienst doet’. Kort na 1879 is boerderij De Weem afgebroken.

Daarvoor vindt er in 1857 een ruiling plaats van een deel van de beklemde grond tegen vrij en eigen land van de kosterij. Wellicht dat toen ook bovengenoemde verplichting geruild werd. Op het informatiebord bij het kerkhof staat te lezen: ‘Op de bewoner van het huisje bij de begraafplaats heeft lang de plicht gerust stalling te bieden aan het paard van de predikant en voor de predikant zelf een plaats te reserveren bij de haard’.

  1. Warfhuizen. De pastorie schuin tegenover de kerk, aan de andere kant van de weg, is het voorgedeelte van een pastorie-boerderij waarvan de schuur is afgebroken. Op dezelfde plek zal de oude weem gestaan hebben. Het huidige erf lijkt van de oorspronkelijke afmetingen.
  2. Wehe. De pastorie die een eerdere uit 1555 verving, stond ten noorden van de kerk met voordeur en ter weerszijden daarvan twee gezichten op het oosten. Hij is in 1928 verkocht aan timmerman J. Wieringa en is afgebroken in 1965.
  3. Kloosterburen. In 1604 is sprake van een ‘entfremde pastorye’.
  4. Hornhuizen. De weem stond op de plek waar in 1886 de huidige pastorie annex koetshuis is gebouwd.
  5. Leens. De weem dateert van 1543 en is daarna een aantal keren verbouwd, in 1764 naar verluidt deels met kloosterstenen van de afgebroken kerk van Vliedorp. De schuur achter de pastorie is in 1941 afgebroken. Van plm. 1980- 1988 deed pand J. Zijlmasingel 7 dienst als ambtswoning. .
  6. Zuurdijk. Het woonblok van de voormalige school, met de voordeur en de ramen naar de kerk, is een deel van de vroegere pastorie-boerderij. Op deze plek zal de oude weem gestaan hebben. Er hebben van 1619- 1681 predikanten gewoond. Daarna werd Zuurdijk bediend vanuit de pastorie van Wehe.
  7. Vliedorp. De tegenwoordige benaming, Ol Weem, voor de wierde met een 12-tal liggende grafzerken, duidt op een vroeger aanwezige weem.
  8. Niekerk. De weem werd in 1867 afgebroken en wat dichter naar de weg werd een eigentijdse pastorie-boerderij gebouwd, bestaande uit een voorhuis en een schuur met stallen voor wat koeien en een paard. In 1938 is die afgebroken. Onder architectuur van Willem Reitsema heeft de plaatselijke timmerman-aannemer Berend Dijkhuizen de huidige pastorie gezet. Het oorspronkelijk heem met appelhof is intact gebleven.
  9. Ulrum. In de westgevel bevinden zich twee vensters half onder het maaiveld. Achter die ramen bevindt zich een kelder die waarschijnlijk nog van de oude weem is. Wellicht is de muur deels ook van de weem. Verder is het een pastorie-boerderij uit de 17eeeuw, waarvan enkel het voorhuis is blijven staan.
  10. Vierhuizen. De oude weem werd in 1644 vervangen door een pastorie-boerderij. Deze werd afgebroken en in 1927 werd de huidige pastorie gebouwd onder architectuur van Willem Reitsema.

De bewoners van de weem
Het woord weem/wedem kent men in Zuid-, Oost- en Noord-Nederland en op de Veluwe. De betekenisontwikkeling is: bruidsschat > bruidshoeve > ambtswoning van de bedienaar van de kerk. (A.A. Wijnen, Etymologisch Dialectwoordenboek)

  1. ter Laan weet nog de locatie aan te geven van de beide wemen in het centrum van de Stad. (Groninger Encyclopedie)

De weem als ambtswoning
De pastoor die de weem bewoonde, had het vruchtgebruik ervan. Vgl. de ijzeren koe van Nuis en Niebert: de pastor ontvangt bij zijn intrede een geldbedrag dat hij terug betaalt bij zijn losmaking.
Het is een systeem dat later navolging kreeg. De koster woonde op de kosterij, de sarrie woonde in het sarrieshuis, de latere hoofdmeester woonde in een dienstwoning, vaak met een grote tuin. De eerste arbeider bij de boer, bij de steenfabriek en bij de melkfabriek hadden het genot van een dienstwoning. De rijkspolitie-postcommandant, de commies en de stationschef nog zoveel anderen.
De pastoor woonde niet alleen in de weem, Er woonde vast personeel, dat vaak bleef als de pastoor werd overgeplaatst naar een andere parochie.

De Reductie
In 1594 vond de Reductie van Groningen plaats. Daarvoor was er vanaf dat Martin Luther in 1517 zijn stellingen bekend maakte, de invloed van Groningers die gestudeerd hadden in Wittenberg en Heidelberg. Ook ging er bij tijden vanuit het bisdom Munster een protestantiserende invloed uit. Voor veel parochianen was de overgang na de Reductie een geleidelijke overgang.
In 1594 bleven sommige Roomse pastoors op de weem wonen als protestantse dominee. Maar tussen de 150 en 200 priesters werden afgezet. Een aantal van hen behielden van de borgheer een openbare functie, zoals schoolmeester of rechter. De meesten zijn stil vertrokken.

Een voorbeeld
Vliedorp had een weem, het is te horen in de benaming Ol Weem, tussen Niekerk en Zuurdijk. Niekerk had ook een weem en Ulrum even goed. Maar al ver voor de Reductie werden de drie parochies bediend door één pastoor die benoemd werd door de heer van Asinga. Waarschijnlijk woonde de pastoor op de weem in Ulrum.
Het wil zeggen dat de wemen van Vliedorp en van Niekerk bewoond werden door huurders. In 1587 benoemt Johan Lewe Johannes Christofori tot pastoor van Ulrum, Niekerk en Vliedorp. In 1594 gaat hij mee over tot de Reformatie, maar in 1596 wordt hij geschorst. In zijn vacature wordt Harmannus Nagel beroepen. Deze overlijdt in 1600. Dan wordt Johannes Christofori weer in het ambt hersteld. In 1607 wordt hij opgevolgd door Hesselius Nicasius. In 1621 komt Arnoldus Meinardi in 1628 opgevolgd door Wesselus Rhodius. De bedankt in 1651 voor Ulrum wegens hoge ouderdom, maar hij blijft predikant van Niekerk en Vliedorp.
Op de weem van Ulrum komt dominee Rudolphus Kuen te wonen. Rhodius woonde al, of gaat wonen op de weem van Vliedorp of die van Niekerk
In 1653 overlijdt Rhodius. Niekerk en Vliedorp vormen een gecombineerde gemeente met één predikant en twee wemen. Op een van beide wemen woont een huurder.

Wie waren zij
De universiteit van Groningen werd opgericht in 1604. Pas rond 1610 leverde die de eerste afgestudeerde dominees af. In de periode van 1594 tot 1610 waren veel predikanten afkomstig uit Noord-Duitsland. Ze waren van zowel Lutherse als van Gereformeerde afkomst. Voorbeelden zijn Johannes Acronius, hij kwam in 1601 van Eilsum in Ost-Friesland naar de Stad en vertrok in 1611 naar Wezel; en Hiërnymus Attena, die in 1591 predikant in Jennelt, Ost-Friesland werd en in 1594 naar Baflo kwam; hij bediende ook Den Andel en Ranum.
Anderen kwamen uit Friesland. Feito Ruardi, geb. 1520, was priester in Oosthem, vluchtte in 1567 naar Ost-Friesland, was daar predikant in Oldersum en werd in 1595 beroepen in de Stad.
En Egbert Sickens Aerarius kwam in 1594 van Schalsum en vertrok in 1600 naar Zandeweer.
De predikanten die de universiteit van Groningen afleverde, hadden de 6 klassen van de Latijnse School doorlopen. Daar werden ze onderwezen in Latijn en Grieks, geografie en soms ook Hebreeuws. Ze oefenden in een oratio of een sermo, in humanistische traditie geënt op de Klassieke Oudheid en de bijbel. Er was geen onderwijs in Moderne talen.
Op de universiteit leerden de studenten Hebreeuws, Nieuw-Testamentisch Grieks, Bijbelse Oudheidkunde en Oud-Israëlitische litteratuur, Oud-Christelijke letterkunde, Wijsbegeerte van de godsdienst en retorica.

De dominee als boer
Het was voor de dominee in ieder geval handig om een paard en een koetsewagen te hebben. Om niet afhankelijk te zijn van anderen, was het mooi om een paar koeien te hebben, en wat schapen. Harmannus Berkhuis, die in 1711 in Niekerk en Vliedorp was beroepen, maakte daar in 1717 de kerstvloed mee. Hij verloor daarbij 8 koeien en een paard.
Ook al verhuurde de predikant een deel van de landerijen, dan hield hij ook zelf enkele percelen aan.
Bij de weem was een hof met fruitbomen en een groentetuin. De dominee kon grotendeels in eigen leeftocht voorzien. Hij kon over baar geld beschikken door verkoop van de vruchten en verhuur van land.
Als de dominee de weem tot een goed draaiend bedrijf wist te maken, was de neiging aanwezig om bij zijn vertrek, de weem over te doen aan een zoon of een ander familielid. Het doet zich voor in Vierhuizen. Daar was Johannes Hoisingh predikant vanaf 1622. Na zijn dood in 1634 volgde zijn zoon Lubbert hem op zonder beroepen te zijn.
Veel predikanten waren op een weem opgegroeid en anderen op een boerderij. De meesten hadden van huis uit meegekregen hoe je een weem moet bewonen.

Ontwikkeling van de landbouw
Aan het eind van de 18e eeuw kwam de landbouw verder in ontwikkeling. Geert Reinders vond omstreeks 1770 uit hoe men door inenting veepest kan voorkomen. Marten Aedsges Teenstra begon de akkers in te zaaien op rijen.
Samen met ds. J.A. Uilkens richtte hij in 1800 het Nutsdepartement De Marne op. In de tijd van de Afscheiding was Abel Jans Sleuver, schipper en kastelein, tevens kerkvoogd te Ulrum, secretaris van het Nut. Hij correspondeerde met Eisse Eisinga, die rond 1795 ondergedoken was bij Marten Aedsges Teenstra.
In onze omgeving kwamen de gemeenschappelijke weiden, o.a. Lotven>Louten in Ulrum en Mij/Meeden tussen Leens en Zuurdijk in particulier bezit. Met het Eenrumer Aagt gebeurde dat, mede op aandrang van ds. J.A. Uilkens, kort na 1820.
Intussen waren veel oude wemen afgebroken en vervangen door nieuwere pastorie-boerderijen.
Het valt aan te nemen dat de bedrijfsgrootte van de omliggende boerderijen toenam. Wellicht dat hier en daar de landerijen van de weem ook werden vergroot, maar vaak ook niet. De predikant bleef boeren op een bescheiden pastorie.

Het einde van de dienstwoning
Aan het einde van de 19e eeuw en in de twintigste eeuw werden veel pastorie-boerderijen vervangen door burgerwoningen. Er kwam in het algemeen geleidelijk aan een einde aan de dienstwoning.
Het beheer van de pastoralia was al overgegaan naar de kerkvoogden. En de dominee kocht liever zelf een huis. Ook als gevolg van het combineren van gemeenten en later het fuseren met Gereformeerde Kerken werden veel pastorieën eerst verhuurd, maar al gauw ook verkocht aan particulieren.

Boeren, predikanten, molenaars-broodbakkers en schippers
Sommigen predikanten kwamen uit een predikantengeslacht. Anderen waren van boerenafkomst. Hun zonen werden ook weer boer of molenaar-broodbakker, predikant, dokter, notaris, advocaat en procureur. Veel van hun dochters trouwden in die kringen.

Predikanten en dominees
Johannes Piccardt (1560-1629), predt. te Uelsen en Elsebe Kemener
Gualtherus Piccardt, geb. 1602 te Bentheim, zoon van Johannes, predt. Woltersum 1636, Loppersum 1639, Groningen 1641.
Johannes Piccardt, geb. 1629, zoon van Gualtherus, predt. Niekerk WK 1653, Pieterburen 1677
Occo Piccardt, geb. 1656, zoon van Johannes, predt. Oterdum 1679, Appingedam 1681
Andere tak van Johannes Piccardt:
Mr. Sophius Conrad Hinderik Piccardt, notaris te Oude Pekela.
Coenraad Hendrik Piccardt, zoon van Sophius Conrad Hinderik Piccardt, predt. Adorp 1851
Nicolaus Lambertus Piccardt, zoon van Coenraad Hendrik, predt. Zandeweer 1891, Harkstede 1894, Wildervank 1896, Westernieland 1897, em. 1933
Johannes Spiets, geb. 1720 in Groningen, studeerde in Lingen, Groningen en Utrecht. In 1753 werd hij predikant van Niekerk en Vliedorp. In 1780 werd hij beroepen in Warfhuizen. Hij overleed daar in 1781.
Dochter Johanna was de tweede vrouw van:
Albertus Lofvers, geb. 1788, predt. Lellens 1809, Noordwolde 1812, Middelstum 1818.
Nicolaas Lofvers, geb. 1823, zoon van Albertus, predt Bedum 1849
Nicolaas Lofvers, geb. 1869, zoon van Nicolaas, predt. Didam 1896, Markelo 1899, Warffum 1902, em. 1938
Jan Karel, geb. 1901, zoon van Nicolaas Nzn., predt. Noordhorn 1935, Amsterdam 1938
Hendrik, geb. 1934, zoon van Jan Karel, predt. Ried en Boer 1962, Eenrum 1966, Eindhoven.

Predikanten en boeren
1689
  Johannes Wilman, afkomstig uit Meurs, werd in 1653 predikant van Niekerk en Vliedorp. Hij overleed in 1689.
Zijn zoon Petrus werd predikant in Kloosterburen. Een andere zoon, Theodorus, werd predikant van Wetsinge. Van hem werden de zonen Johannes en Everardus ook predikant.
Vele geslachten later was Willem Wilman predikant van Oudeschoot bij Heerenveen en een andere tak is boer bij Engwierum. Anderen werden schipper.
Christoffer Uilkens, landbouwer te Wierum.
Theodorus Fredericus, zoon van Christoffer Uilkens, predt. Meedhuizen, Loppersum
Jacobus Albertus (1772-1825), zoon van Christoffer Uilkens, predt. Lellens, Eenrum, getrouwd met:
Gesina Havinga, overl. 1812, dochter van Johannes Havinga, predt. Bellingeweer en Ranum;
Barbera Teenstra, overl. 1817, dochter van Marten Aedsges Teenstra
Hillegje Teenstra, overl. 1829
Theodorus Fredericus, zoon van Jacobus Albertus, predt. Wehe en Zuurdijk 1836-1890. Richtte in Wehe een landbouwmaatschappij op met een proeftuin. Publiceerde op het gebied van tuinbouw en tuinderij.

Predikanten en molenaars
Van haast elke molen in De Marne is een familiebetrekking van de molenaar met een boerengeslacht.
Johannes Spiets, van Niekerk en Vliedorp, leeft voort in geslachten van bakkers in Wehe en van molenaar-bakker en boer op Zuurdijk, Jacob Spiets en later zoon Albert Spiets. In via de vrouwelijk lijn in een geslacht van boerengeslacht Louwes..
Henricus Edzens Hagenouw, van Ulrum, zijn oomzegger Menne Luitjens Hagenouw, boer op de Hugt bij Ulrum, werd molenaar bij de trekvaart.

Dit artikel is een bewerking van de lezing Wel en wee van de kerkengoederen, op 20 april 2010 voor de Vereniging Historische Kring De Marne, in dorpshuis De Warf te Warfhuizen; van het artikel Wemen in De Marne, in: Merne 2014; en van:de lezing Wemen en hun bewoners, op 20 oktober 2015 voor de Vereniging Historische Kring De Marne, in café-restaurant Hoornster Til te Wehe-Den Hoorn.

Literatuur:
G.F. Beukema, dr. L.H. Bruins, P. Lindenbergh, G.R. Meijer (red.), Gedenkboek Nijverheid 1991, deel 2, Boerderijen in De Marne en hun bewoners, Leens 1991.
Henk Boels (red.), Overheidsfinanciën tijdens de Republiek en het Koninkrijk, Hilversum 2012.
Boerma, A.F. Kruizenga, R. van der Tuuk (red), Boerderijen in het Halfambt, Groningen 1992
L.H. Bruins, Enige hoofdstukken uit de geschiedenis van het beklemrecht, in: jrg. 1978 V,1,2 p. 1.
2009 Fidom, K.G. Pieterman, D.J. Ronner, K.H. van Straten, Kerken met een leeuw in De Marne, Houwerzijl 2009.
Th. L. Haitjema, Nederlands Hervormd kerkrecht, Nijkerk, 1951.
1.Hazelhoff, De proosdij van Leens, in: jrg.1976 III,1 p. 1.
2.van den Heuvel (red.), Toelichting op de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland, Zoetermeer 2013.
M.A. Holtman, Meten en wegen in Groningen, Uithuizen 1986.
Hoofdbestuur Geref. Bond in de Ned. Herv. Kerk, Financieel beheer van de gemeente, 1976
A.F.N. Lekkerkerker, Syllabus kerkrecht, Groningen 19705.
R.A. Luitjens- Dijkveld Stol, De kerk en toren van Eenrum, Groningen 1975.
F.A.W. Noordhuis- van ’t Land, predikant-boer of boer-predikant, in: Bulletin van de Historische |Kring De Marne, jrg. 1974, I,3 p. 56-79
F.A.W. Noordhuis- van ’t Land, De kalende van Baflo, in: jrg. 1975 II,4 p. 98.
W.H. den Ouden, De ontknoping van de zilveren koorde, de geschiedenis van de rijkstraktementen in de Nederlandse Hervormde Kerk, Zoetermeer 2004.
Riet Pastoor, Rijksmonumenten in De Marne, Bedum 2008.
J.H. Semmelink,De plaats van het beheer in de Ned. Herv. Kerk, Groningen 1946.
H.M.J. Wagenaar, De kerkvoogdijen en de nieuwe Kerkorde, ’s-Gravenhage 1951
J.S. van Weerden, Kerkelijke geldzorgen rond het jaar 1880, in: J.S. van Weerden, Marnememories 1 en 2, Leens 2000, p. 126-127
J.S. van Weerden, De tiërcering van de staatsschuld en de kerken, in: J.S. van Weerden, Marnememories 1 en 2, Leens 2000, p. 127-129.
I.H. Zijlma, F.A.W. Noordhuis- van ’t Land, J.H. Mansholt, dr. L.H. Bruins, De Marne als eenheid, Leens 1971.
Zjilma, De Marne, een geschiedkundige beschrijving, Groningen 1974, herdruk van 1884.